Informatie: De minimale trekkracht voor een feilloos functioneren van de rem
bedraagt 30 kg. Wanneer deze minimale last niet voorhanden is, treedt de remfunctie
niet in werking.
15. De kabel mag nooit zonder veiligheidshandschoenen worden aangeraakt. Een
beschadigde kabel mag niet verder gebruikt worden.
16. Voor het transporteren van personen moet de hefkabel van het hefwerk met de
karabijnhaak aan een met 'A' gemarkeerde D-ring van het personenopnamemiddel
aangeslagen worden. De opvangvoorziening moet aan een tweede, eveneens met 'A'
gemarkeerde D-ring aan het personenopnamemiddel bevestigd worden.
17. Tijdens het neerlaten moet voorkomen worden dat de kabel slap wordt.
18. De roestvrijstalen kabels van het hefwerk en van de opvangvoorziening mogen niet
over scherpe randen geleid worden.
19. Personen en lasten mogen niet gemeenschappelijk getransporteerd worden.
20. Oponthoud onder een hangende last is niet toegestaan.
21. De hefkabel mag niet om de last gewikkeld worden.
22. Tijdens het hefproces moet te allen tijde direct of indirect oog- en
communicatiecontact met de te transporteren persoon bestaan. Indien de bediener
de beweging van de last niet kan gadeslaan, moet voor coördinatie worden gezorgd
met een persoon die gesticulerend de richting aangeeft.
23. De DGUV-regels V54 (BGV D8), 112-198 en 112-199 moeten nageleefd worden.
24. De machine en haar componenten moeten desalniettemin overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden, de onderhoudsintervallen en de bedrijfsomstandigheden
ten minste eenmaal per jaar door een door de fabrikant geautoriseerde deskundige
gecontroleerd worden. Dit dient in de meegeleverde testboeken van de documenten
gedocumenteerd worden. De houdbaarheid van de machine hangt van de
regelmatige controle af.
25. Na iedere activering van de opvangvoorziening of dier reddingshefinrichting moet
het toestel door een door de fabrikant opgeleide, deskundige persoon gecontroleerd
worden.
26. De machine en haar componenten kunnen binnen een temperatuurbereik van -30 tot
+50° gebruikt worden.
27. De machine en haar componenten moeten beschermd worden tegen de inwerking
van lasvlammen en lasvonken, vuur, zuren, logen, oplosmiddelen alsmede extreme
temperaturen en vergelijkbare omgevingsinvloeden.
28. Er mogen geen wijzigingen en aanvullingen aan de componenten van de machine
uitgevoerd worden; zo niet bestaat levensgevaar.
29. De levensduur van de machine en haar componenten moet bij de jaarlijkse controle
bepaald worden. Naargelang de belasting bedraagt deze ca. 10 jaar.
79
NL