2.9.4
Oververhitting
De volgende factoren kunnen tot een oververhitting van de
installatie leiden:
•
Waterpeil te laag.
•
Te hoge omgevingstemperatuur.
•
Verstopping van de aanzuignozzle door vezels,
kledingstukken, haren, bladeren, handdoek...
Waterpeil verhogen.
Zorg dat de toegestane omgevingstemperatuur van 40 °C
niet wordt overschreden.
Verstoppingen vermijden, resp. aanwezige verstoppingen
verwijderen.
2.9.5
Blokkering van de aandrijving
Vuildeeltjes kunnen de installatie verstoppen. Hierdoor kan
drooglopen en oververhitting ontstaan.
Vervuilingen door vezels, kledingstukken, haren, bladeren,
handdoek, etc. vermijden.
2.9.6
Verkeerde draairichting van de turbine
Verkeerde draairichting door:
•
Bedrading niet volgens elektrisch schema (bijv. geen
rekening gehouden met de adermarkeringen)
•
Wateruitstroomrichting bij de nozzle niet gecontroleerd.
De uitstroomrichting moet altijd met een drijvend voorwerp
worden gecontroleerd door de installateur.
2.9.7
Bevriezingsgevaar
Het wordt aanbevolen de aandrijfeenheid tijdens de vorstperiode
uit te bouwen en op te slaan in een droge ruimte.
Maak de installatie en leidingen die kunnen bevriezen tijdig
leeg.
2.9.8
Watertemperatuur
Het water mag een temperatuur van 35 °C niet overschrijden.
2.9.9
Veilig gebruik van het product
Een veilig gebruik van het product is in onderstaande gevallen
niet langer gewaarborgd:
•
Bij verstopte frontplaat.
•
Bij vastzittende aandrijfeenheid.
•
Bij een beschadigde of ontbrekende beschermingsinrichting,
bijvoorbeeld frontplaat.
•
Bij gebrekkige elektrische installatie.
08|2020
Veiligheid
NL 13