Informations Concernant La Locomotive Réelle; Informatie Van Het Voorbeeld - marklin BR E 60 Manual Del Usuario

Informations concernant la locomotive réelle
«Des locomotives propres pour le service de manœuvre dans des gares
électrifiées», telle était la devise de la DRG au milieu des années 1920 en
Bavière. C'est spécialement pour les réseaux de voies très étendus des
gares munichoises qu'elle commanda, en 1926, deux locomotives électriques
afin de pouvoir exploiter ce mode de traction « non fumeur » également pour
le service de manœuvre. Pour disposer d'un stock de pièces de rechange
homogène, la DRG exigea de reprendre un maximum de pièces des E 52 et E
91 qu'elle venait d'acheter. Le système de transmission par bielles obliques
Winterthur avec arbre secondaire de renvoi et les trois essieux couplés
provenait de la E 91. La puissance de transmission était assurée par un
moteur double, également utilisé sur la E 52 ou la E 91. A l'origine, les loco-
motives présentaient une construction spéciale de pantographes avec deux
semelles d'archet très espacées afin de pouvoir pallier des coupures dans
l'alimentation du fil de contact.
Les deux premières machines, E 60 01 et 02, furent mises en service en 1927.
Jusqu'en juin 1934 suivirent en plusieurs petites séries les E 60 03 à 14 qui
furent en partie aussi utilisées dans d'autres gares bavaroises. En dehors du
service de manœuvre, les E 60 servaient également à remorquer des trains
marchandises locaux et à la mise à disposition de rames. Leur allure carac-
téristique avec les deux capots, assez long à l'arrière et relativement court à
l'avant, leur valut rapidement le surnom de «fer à repasser».
A partir de 1938, après l'annexion de l'Autriche, certaines machines se
retrouvèrent en «zone annexée», à Innsbruck, Kufstein et Wörgl. Toutes les
E 60 survécurent à la guerre sans trop de dégâts et les machines restées en
Autriche furent rapatriées en Bavière en 1945/46 à l'occasion d'un échange
de locos. En 1957/58, la DB fit remettre en état et moderniser des locos de
fond en comble. Elles furent ainsi équipées de plates-formes de manœuvre
au-dessus des tampons, de fenêtres supplémentaires et d'un nouveau
câblage. Jusqu'en 1964, les E 60 (160 à partir de 1968) ne circulèrent à nou-
veau qu'en Bavière, puis furent affectées aussi à Heidelberg. Les premières
réformes eurent lieu en 1977 et la réforme de la 160 012 en juin 1983 marqua
pour la DB la fin du service de manœuvre avec locomotives électriques. Les
160 009, 010 et 012 furent conservées comme locomotives musée.
Vorbild • Prototype

Informatie van het voorbeeld

„Schone locs voor de rangeerdienst op geëlektrificeerde stations" was
het devies van de DRG halverwege de jaren 20 in Beieren. Speciaal voor
de uitgebreide sporen van de stations in Múnchen weren in 1026 twee
elektrische locs besteld om deze rookloze vorm ook bij het rangeren te
kunnen gebruiken. Om redenen van een zo economisch mogelijk gebruik
van vervangende onderdelen eiste de DRG om zoveel mogelijk onder-
delen van de onlangs aangeschafte E 52 en E 91 over te nemen. Van de
E 91 is de Winterthur-aandrijving met schuine stangen en blinde as en
de drie sets gekoppelde wielen afkomstig. Het aangedreven vermogen
werd beschikbaar geteld door een dubbele motor die ook bij de E 52 en E
91 werd toegepast. Oorspronkelijk hadden de locomotieven een bijzon-
dere stroomafnemer met twee ver uit elkaar liggende sleepstukken, om
onderbrekingen in de bovenleiding beter te kunnen overbruggen.
De eerste twee machines werden in 1927 als E 60 01 en 02 in dienst
genomen. Tot juni 1934 volgden in verschillende kleine series de E 60
03-14, die voor een deel ook op andere Beierse stations werden ingezet.
Naast de rangeerdienst werd de E 60 ook gebruikt voor regionale goede-
rentreinen en overdrachten. De kenmerkende vormgeving met de beide
voorbouwen, de achterste langgestrekt en de voorste relatief kort, gaf
hen al snel de bijnaam „Strijkijzer".
Na de aansluiting met Oostenrijk belandden vanaf 1938 ook enige
machines in het „Anschlussgebiet" in Innsbruck, Kufstein en Wörgl. Alle
E 60's overleefden de oorlog zonder zware schade en de in Oostenrijk
achtergebleven machines keerden in 1945/46 terug in Beieren in het
kader van een locruil. In 1957/58 liet de DB de locs grondig reviseren en
moderniseren. Zo kregen ze ondermeer rangeerbordessen boven de
buffers, extra ramen en nieuwe bedrading. Tot 1964 reed de E 60 (Vanaf
1968: 160) weer alleen in Beieren, waarna Heidelberg als nieuwe locatie
werd toegevoegd. De eerste buitendienststellingen vonden plaats in
1977 en met de buitendienststelling van de 160 012 in juni 1983 kwam te-
vens een einde aan de rangeerdienst met elektrische locs bij de DB. Als
museumslocomotieven zijn de 160 009, 010 en 012 behouden gebleven.
5
Exploitation dans le réelle • Grootbedrijf