3.1 I Controleer de opti male rotati esnelheid van het wiel
Voordat u de robot start , controleren of de rotatiesnelheid van het wiel (tpm) correct is. Voor een optimaal rendement
moet de robot tussen de 28 en 32 tpm werken. Houd de robot ondergedompeld om nauwkeurig het aantal
omwentelingen van het wiel te tellen.
• Start de filtratiepomp en laat deze aanzuigen.
• Zet de boosterpomp aan, de robot begint te bewegen.
• Terwijl beide pompen draaien, trekt u aan de slang om de robot terug te brengen naar de waterlijn.
• Houd de robot met het handvat vast, zodat deze onder water blijft.
• Til de robot alti jd op aan het handvat en zorg ervoor dat er geen haar kan worden ingetrokken als u
voorover buigt.
• De dekselopeningsknop gemarkeerd met het Polaris®-logo is geen handvat.
• Gebruik het Polaris®-logo op het linker voorwiel als referentie om de volledige omwentelingen van het wiel gedurende
één minuut te tellen. Als de wielen van richting veranderen tijdens de meting, begint u opnieuw te tellen.
• Als de rotatiesnelheid van het wiel het gewenste interval tussen de 28 en 32 tpm niet bereikt, volgt u de stappen
"3.1.1 Als het waterdebiet onvoldoende is (minder dan 28 tpm)" of "3.1.2 Als het waterdebiet te hoog is (meer dan
32 tpm)".
Aantal
tpm
< 28
28 < 32
> 32
8
❸ Gebruik
Onvoldoende waterdebiet, zie "3.1.1 Als het waterdebiet
onvoldoende is (minder dan 28 tpm)"
Correct waterdebiet
Waterdebiet te hoog, zie
(meer dan 32 tpm)"
Houd de robot ondergedompeld
om het aantal omwentelingen
per minuut nauwkeurig te tellen.
Toeren/min
"3.1.2 Als het waterdebiet te hoog is