ciale borstel goed gereinigd worden
en moeten alle resten verwijderd
worden.
Na het onderhoud moeten de ver-
wijderde rookgasdoorvoeren weer
op de originele plaats teruggebracht
worden.
3.3.2 Beschermingsanode
van de boiler (Afb. 8)
Magnesiumanode dient vaak te
worden gecontroleerd en zo nodig
te worden vervangen.
Om bij de anode te kunnen komen
moet de inspectieflens voor de con-
trole en de reiniging verwijderd wor-
den.
3.3.3
Demontage van de mantel
(Afb. 9)
Om de ketel makkelijk te kunnen
onderhouden kan de mantel volledig
gedemonteerd worden waarbij u de
numerieke volgorde die op afb. 9.
3.3.4 Storingen in de werking
Hieronder worden enkele oorza-
4
5
6
62
ken en de mogelijke oplossingen
opgesomd van een aantal storingen
die eventueel kunnen optreden en
die aanleiding kunnen geven tot het
niet of niet goed functioneren van
de ketel. Een storing in de wer-
king zorgt er in de meeste gevallen
voor dat het waarschuwingslamp-
je van de besturings- en contro-
leautomaat dat op een blokkering
duidt, gaat branden. Als dit waar-
schuwingslampje gaat branden, kan
de brander pas weer functioneren
nadat de ontgrendelknop volledig
ingedrukt is; als u dit gedaan heeft
en de normale ontsteking weer
plaatsvindt, kan de blokkering van
de brander aan een onschuldige sto-
ring van voorbijgaande aard worden
toegeschreven.
Als
de
blokkering
daarentegen
voortduurt dan moet de oorzaak van
de storing vastgesteld worden en
de hieronder vermelde oplossingen
toegepast worden:
De brander gaat niet branden.
– Controleer de elektrische aanslui-
tingen.
– Controleer of de brandstof goed
wordt toegevoerd, of de filters en
het inspuitstuk schoon zijn en of
de leiding is ontlucht.
3
7
1
2
– Controleer of de ontstekingsvon-
ken goed gevormd worden en of
de branderautomaat goed functi-
oneert.
De brander gaat goed branden
maar gaat meteen daarna uit.
– Controleer de waarneming van de
vlam, de instelling van de lucht en
de werking van de branderauto-
maat.
De brander is moeilijk te regelen
en/of levert geen rendement.
– Controleer of de brandstof goed
wordt toegevoerd, of de ketel
schoon is, of de rookgasafvoerlei-
ding niet verstopt is, het werkelij-
ke door de brander geleverde ver-
mogen en of de brander schoon is
(stof).
De ketel wordt gauw vuil.
– Controleer de afstelling van de
brander (analyse van de rookgas-
sen), de kwaliteit van de brand-
stof, de mate van verstopping van
de schoorsteen en of de lucht-
doorlaat van de brander schoon is
(stof).
De ketel komt niet op temperatuur.
– Controleer of het ketellichaam
schoon is, controleer de combi-
natie, de afstelling, de prestaties
van de brander, de van te voren
afgestelde temperatuur, de goede
werking en de plaats van de regel-
thermostaat.
– Verzeker u ervan dat het vermo-
gen van de ketel voldoende is met
het oog op de installatie.
Er is een geur van onverbrande gas-
sen.
– Controleer of het ketellichaam
en de rookgasafvoer schoon zijn
en of de ketel en de afvoerlei-
dingen (deurtje, verbrandingska-
mer, rookgasleiding, rookkanaal,
afdichtingen) hermetisch afgeslo-
ten zijn.
– Controleer of de verbranding goed
is.
De veiligheidsklep van de ketel
schakelt vaak in.
– Controleer of er lucht in de instal-
latie zit en controleer de werking
van de circulatiepomp(en).
– Controleer de voorlaaddruk van
de installatie, de efficiëntie van
het expansievat/de expansievaten
en de inregeling van de klep zelf.
Afb. 9