een startmotor-toepassing. Gebruik geen
batterijlader voor het opladen van droge-
celbatterijen die vaak worden gebruikt met
huishoudelijke apparaten. Deze batterijen
kunnen barsten en persoonlijk letsel en
materiële schade veroorzaken.
WAARSCHUWING: Gebruik deze
oplader niet voor het opladen van andere
lithium-ionbatterijen dan het type lithium-
ijzerfosfaat (LiFePO4). Andere typen
lithium-ionbatterijen zijn mogelijk niet
voldoende opgeladen of worden mogelijk
te veel opgeladen met deze oplader.
4. VOORBEREIDING VOOR OPLADEN
4.1 Als het nodig is om de accu uit het
voertuig te halen om hem op te laden,
altijd de geaarde klem eerst verwijderen.
Zorg dat alle accessoires in het voertuig
zijn uitgeschakeld om vonken te
voorkomen.
4.2 Zorg dat de ruimte om de accu goed
geventileerd is terwijl de accu wordt
opgeladen.
4.3 De batterijpolen reinigen. Zorg ervoor dat
corrosie niet in contact komt met de ogen.
4.4 Voeg gedestilleerd water toe aan elke
cel totdat het accuzuur het niveau bereikt
dat door de accufabrikant is opgegeven.
Niet te ver vullen. Bij een accu
5. PLAATS VAN OPLADER
5.1 Plaats de oplader zo ver uit de buurt
van de accu als de gelijkstroomkabels
toestaan.
5.2 Plaats de oplader nooit recht boven de
accu die wordt opgeladen; gassen uit
de accu zullen de oplader corroderen en
beschadigen.
6. VOORZORGSMAATREGELEN BIJ DC-AANSLUITING
6.1 Sluit DC-uitgangsclips alleen aan en
koppel ze los nadat u de schakelaars van
de oplader in de "uit"-stand hebt gezet
en het netsnoer uit het stopcontact hebt
7. VOLG DEZE STAPPEN WANNEER DE ACCU IN HET VOERTUIG IS
GEÏNSTALLEERD
WAARSCHUWING: EEN VONK BIJ DE
ACCU KAN EEN ONTPLOFFING VAN
DE ACCU VEROORZAKEN DOE HET
VOLGENDE OM HET RISICO OP EEN
VONK BIJ DE ACCU TE VERMINDEREN:
7.1 Plaats de AC- en DC-kabel zodanig
dat het risico op beschadiging door de
motorkap, het portier en bewegende of
hete motoronderdelen wordt verminderd.
Te veel opladen kan een batterij doen
ontbranden of barsten en persoonlijk
letsel en materiële schade veroorzaken.
LET OP: LiFePO4-batterijen kunnen
enkel worden opgeladen; de
herstelinstelling ("REC") is niet van
toepassing op dit batterijtype. Als het
"LITH" -batterijtype wordt gekozen, wordt
de oplaadsnelheid automatisch ingesteld
op 12V, de enige toegestane snelheid.
Zie Paragraaf 11 voor instellingen voor
batterijtype en batterijspanning.
3.9 NOOIT een bevroren accu opladen.
zonder afneembare celdoppen, zoals
klepgereguleerde loodzuuraccu's (VRLA),
de oplaadinstructies van de fabrikant
zorgvuldig opvolgen.
4.5 Bestudeer bij het opladen alle specifieke
voorzorgsmaatregelen en de aanbevolen
oplaadsnelheid van de accufabrikant.
4.6 Bepaal de spanning van de accu
door de gebruikershandleiding van
het voertuig te raadplegen en zorg
dat de keuzeschakelaar voor de
uitgangsspanning op de juiste spanning
is ingesteld. Als de oplader een instelbare
oplaadsnelheid heeft, dient u de accu
eerst op de laagste snelheid op te laden.
5.3 Zorg dat er nooit accuzuur op de oplader
druipt terwijl u de relatieve dichtheid van
de elektrolyt afleest of de accu vult.
5.4 Gebruik de oplader niet in een afgesloten
ruimte en zorg dat de ventilatie op geen
enkele wijze wordt beperkt.
5.5 Plaats de accu niet boven op de oplader.
gehaald. Zorg ervoor dat de clips nooit
met elkaar in contact komen.
6.2 Bevestig clips aan batterij en chassis,
zoals aangegeven in secties 7 en 8.
7.2 Blijf uit de buurt van ventilatorbladen,
riemen, riemschijven en andere onderdelen
die letsel kunnen veroorzaken.
7.3 Controleer de polariteit van de accupolen.
De PLUSPOOL (POS, P, +) van de accu
heeft gewoonlijk een grotere doorsnee dan
de MINPOOL (NEG, N, -).
7.4 Bepaal welke accupool geaard (verbonden)
is aan het chassis. De accuklem die niet
• 69 •