3.4.2.5 Werklampen (1:B5)
Houd u aan de wetgeving voor het ge-
bruik van werklampen.
Schakelaar voor het in- en uitschakelen
van de werklampen (1:K).
3.4.2.6 Ruitenwisser (1:B6)
Schakelaar voor het in- en uitschakelen
van de ruitenwisser.
3.4.3 Bedieningselementen - stuurbeves-
tiging en pedalen
3.4.3.1 Stuur (1:C1)
Verstel het stuur nooit tijdens bedrijf.
Het stuur kan lager of hoger worden gezet
en de hoek kan worden aangepast. Zie 3.4.3.5 en
3.4.3.2.
3.4.3.2 Stuurhoogte afstellen (1:C2)
Verstel het stuur nooit tijdens bedrijf.
De hoogte van het stuur kan traploos worden afge-
steld.
Draai de knop op de stuurkolom los en stel het
stuur op de gewenste hoogte af. Draai de knop
weer vast.
3.4.3.3 Koplamp en claxon (1:C3) (740DCR)
De hendel heeft de volgende functies:
Claxon
Richtingaanwijzers (1:N)
Parkeerlichten
Koplampen (1:M)
De symbolen op de bedieningselementen verwij-
zen naar elk van de functies.
3.4.3.4 Stuurhoek afstellen (1:C4)
Verstel het stuur nooit tijdens bedrijf.
Het stuur kan traploos op verschillende
hoeken worden afgesteld.
Draai de knop op de zijkant van de stuurkolom los
en stel het stuur af in de gewenste hoek. Draai de
knop weer vast.
All manuals and user guides at all-guides.com
NEDERLANDS
3.4.3.5 Bedrijfs-/servicerem (1:C5)
Het pedaal regelt de overbrengingsverhouding tus-
sen de motor en de aangedreven wielen (= de snel-
heid). Wanneer het pedaal omhoog staat of omlaag
wordt gebracht naar de neutrale stand, wordt de be-
drijfsrem geactiveerd.
gebracht naar de neutrale stand - de machine
remt.
De maximumsnelheid kan met de vergrendeling
worden verlaagd voor een optimale werksnelheid.
3.4.3.6 Parkeerrem / noodrem (1:C6)
3.4.3.7 Waarschuwingsknipperlichten (1:C7).
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
Indien er snel moet worden afgeremd,
moet het pedaal plotseling worden los-
gelaten. LET OP! Hierdoor wordt de
bestuurder aan grote krachten blootge-
steld.
Trap het pedaal nooit in als de parkeer-
rem is geactiveerd. Hierdoor wordt de
parkeerrem buitengewoon belast en
neemt de levensduur ervan af.
1. Pedaal voorwaarts - de ma-
chine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast – de machine
staat stil.
3. Pedaal naar achter – de ma-
chine gaat achteruit.
4. Het pedaal wordt omlaag
Bij nood en als de machine niet remt zo-
als verwacht wanneer het pedaal wordt
losgelaten, moet het linkerpedaal
(1:C6) als noodrem worden gebruikt.
LET OP! Hierdoor wordt de parkeer-
rem buitengewoon belast en neemt de
levensduur ervan af.
Druk het pedaal nooit tijdens het rijden
in, behalve in een noodgeval. Als u het
pedaal indrukt tijdens het rijden, wordt
de levensduur van de parkeerrem ver-
kort en dat leidt tot minder functionali-
teit.
Het pedaal heeft de volgende
functies:
•Stilstaand. Parkeerrem.
•Tijdens bedrijf. Noodrem.
Indicator (1:I4) gaat branden als
het pedaal volledig wordt inge-
drukt.
De schakelaar dient voor het inschakelen
van de waarschuwingsknipperlichten.
Alle richtingaanwijzers en het indicatie-
lampje (1:I4) knipperen in hetzelfde ritme.
NL
111