Informations Concernant La Locomotive Réelle; Informatie Van Het Voorbeeld - Minitrix 1930 Manual

Informations concernant la locomotive réelle
Peu après le début de la première guerre mondiale, le
ministère de la guerre allemand, réalise que le grand nombre
de locomotives à vapeur différentes entrave non seulement
l'exploitation des chemins de fer – importants pour la guerre
– mais également leur entretien. C'est pourquoi le ministère
exige dès 1915 la conception d'une locomotive unifiée puis-
sante pour trains marchandises avec la plus petite charge par
essieu possible (16 t).
Début 1917, les usines Borsig furent chargées d'élaborer
les plans de construction pour la nouvelle locomotive. En
s'appuyant sur le modèle d'une locomotive 1 E pour la Turquie,
la nouvelle « locomotive unifiée » est conçue dans un laps de
temps très court. Les premières machines sont prêtes en 1917
et sont immatriculées dans la série G 12 en Prusse, dans le
Wurtemberg et au Pays de Bade.
Rien qu'entre 1917 et 1921, 1158 machines sont construites
pour les chemins de fer prussiens et plus tard pour la DRG
par AEG, Borsig, Hanomag, Henschel, Krupp, Linke-Hofmann,
Rheinmetall et Schichau. Les chemins de fer badois, wurtem-
bergeois et saxons achetèrent d'autres G 12. Dans le nouveau
schéma de numérotation de la DRG de 1925, la G 12 badoise se
transforme en série DRG 58.2-3, la G 12 saxonne (sä. XIII H)
en BR 58.4, la G 12 wurtembergeoise en BR 58.5 et la G 12
prussienne en BR 58.10-21. Elles furent utilisées dans presque
toutes les directions de la Reichsbahn. La seconde guerre
mondiale entraîne de nombreuses machines vers l'étranger,
entre autres en Bulgarie, Autriche et Pologne. Les exemplaires
restés à la DB sont réformés jusqu'en 1953. Les locomotives
de la DR, par contre, restent encore indispensables un temps
et, jusqu'en 1976, circulent dans leur version d'origine dans les
Monts Métallifères. Plusieurs G 12 sont conservées, dont la
58 311 des amis du chemin de fer de Ulm, en état de marche.
6

Informatie van het voorbeeld

Na het begin van de Eerste Wereldoorlog besefte het Duitse
ministerie van Oorlog al snel dat het spoorverkeer, dat erg
belangrijk was voor de oorlog, en ook het onderhoud van de
locs sterk werd belemmerd door de grote verscheidenheid aan
stoomlocomotieven. Daarom bestelde het ministerie al in 1915
de ontwikkeling van een krachtige geünificeerde goederentrein-
locomotief, met een zo klein mogelijke wielstelbelasting (16 t).
Begin 1917 kregen de Borsigwerke de opdracht om de const-
ructiedocumentatie voor deze nieuwe loc op te stellen. Geba-
seerd op een 1'E-loc voor Turkije werd binnen zeer korte tijd
de nieuwe geünificeerde loc ontwikkeld. De eerste machines
waren in 1917 gereed en kregen in Pruissen, Württemberg en
Baden de aanduiding G 12.
AEG, Borsig, Hanomag, Henschel, Krupp, Linke-Hofmann,
Rheinmetall en Schichau bouwden tussen 1917 en 1921 alleen
al 1.158 machines voor die Preußischen Staatsbahnen, en
later voor de DRG. Ook de Badische, Württembergische en
Sächsische Staatsbahn schaften G 12's aan. In het DRG-
hercoderingsschema van 1925 muteerden de Badische
G 12's in DRG-serie 58.2-3, de Sächsische G 12's (incl. XIII H)
in BR 58.4, de Württembergische G 12's in BR 58.5 en de
Pruisische G 12's in BR 58.10-21. Ze werden in vrijwel alle
rijksspoorbedrijven ingezet. Door de Tweede Wereldoorlog
kwamen talrijke machines in het buitenland terecht, zoals
Bulgarije, Oostenrijk en Polen. De exemplaren die bij DB
achterbleven werden tot en met 1953 buiten bedrijf gesteld.
De locs van de DR waren echter gedurende langere tijd nog
onmisbaar en reden tot 1976 in de oorspronkelijk versie in het
Ertsgebergte. Meerdere G 12's zijn bewaard gebleven, zoals
de bedrijfsklare 58 311 van de Ulmer Eisenbahnfreunde.