c) Ademhalingsluchtslang
Kappen
De ademhalingsluchtslang is vast aan de kappen
bevestigd.
Ga als volgt te werk:
• Controleer of de O-ring/pakking van de slang op zijn
plaats zit. Afb. 6.
• Sluit de slang aan op de ventilator en draai hem
ongeveer 1/8 slag met de klok mee. Afb. 7.
• Controleer of de slang stevig vastzit.
Gelaatsscherm SR 540 EX
Bij gebruik van de SR 540 EX worden gelaatsscherm
en ademhalingsluchtslang apart geleverd.
Ga als volgt te werk:
Het ene uiteinde van de slang is voorzien van een
platte pakking en het andere van een O-ring. Sluit het
uiteinde met de pakking aan op het gelaatsscherm.
• Controleer of de O-ring van de slang op zijn plaats
zit. Afb. 6.
• Sluit de slang aan op de ventilator en draai hem
ongeveer 1/8 slag met de klok mee. Afb. 7.
• Controleer of de slang stevig vastzit.
Gelaatsscherm SR 570
Het gelaatsscherm wordt geleverd met de ademhal-
ingsslang niet gemonteerd. Een uiteinde van de slang is
voorzien van een bajonetkoppeling, die op de ventilator
moet worden aangesloten. Ga als volgt te werk:
• Controleer of de pakkingen van de slang op zijn
plaats zitten.
• Sluit de slang aan op het gelaatsscherm.
• Sluit het uiteinde met de bajonetkoppeling aan op de
ventilator en draai het ongeveer 1/8 slag rechtsom.
Afb. 7.
• Controleer of de slang stevig vastzit.
Volgelaatsmasker SR 200
Bij gebruik van volgelaatsmasker SR 200 voor de
ventilator worden masker en ademhalingsluchtslang
apart geleverd.
Ga als volgt te werk:
• Het ene uiteinde van de slang is voorzien van een
verloopstuk met schroefdraad. Sluit het verloopstuk
aan op de filterschroefdraad van het masker. Afb. 8.
• Sluit het andere uiteinde aan op de ventilator
volgens bovenstaande beschrijving.
• Sluit de slang aan op de ventilator en draai hem
ongeveer 1/8 slag met de klok mee. Afb. 7.
• Controleer of de slang stevig vastzit.
d) Deeltjesfilters/combinatiefilters
Twee filters of combinatiefilters van hetzelfde type en
dezelfde klasse moeten altijd samen worden gebruikt.
Ga als volgt te werk:
1. Deeltjesfilter SR 510
• Controleer of de pakkingen in de filterhouder van de
ventilator op hun plaats zitten en intact zijn. Afb. 9.
• Druk het deeltjesfilter vast op het filterverloopstuk.
Druk niet midden op het filter; dat kan leiden tot
beschadiging van het filterpapier. Afb. 10.
• Draai het verloopstuk zo ver in de filterhouder dat
het verloopstuk contact maakt met de pakking.
Draai daarna nog circa 1/8 slag tot een volledige
afdichting is verkregen. Afb. 11.
• Plaats één voorfilter in de voorfilterhouder. Afb. 12.
• Druk de voorfilterhouder vast op het deeltjesfilter.
Afb. 13.
2. Deeltjesfilter SR 710
• Controleer of de pakkingen in de filterhouder van de
ventilator op hun plaats zitten en intact zijn. Afb. 9.
• Schroef het filter zo ver de filterhouder in dat het
verloopstuk contact maakt met de pakking. Draai
het filter daarna nog 1/8 slag voor een goede
afdichting. Afb. 11.
• Plaats één voorfilter in de voorfilterhouder. Afb. 12.
• Druk de voorfilterhouder vast op het deeltjesfilter.
Afb. 13.
3. Combinatiefilters
• Controleer of de pakkingen in de filterhouder van de
ventilator op hun plaats zitten en intact zijn. Afb. 9.
• Druk het deeltjesfilter vast op het gasfilter. De pijlen op
het deeltjesfilter moeten in de richting van het gasfilter
wijzen. Druk niet midden op het filter; dat kan leiden
tot beschadiging van het filterpapier. Afb. 14.
• Schroef het combinatiefilter in de filterhouder totdat
het contact maakt met de pakking. Draai het daarna
nog 1/8 slag voor een goede afdichting. Afb. 15.
• Monteer een voorfilter in de voorfilterhouder. Afb. 12.
• Druk de voorfilterhouder op het combinatiefilter.
Afb. 16.
Filter SR 599, een gecombineerd gas- en deeltjesfilter,
wordt rechtstreeks op de filterhouder van de ventilator
geschroefd. Ga te werk volgens bovenstaande
beschrijving.
e) Plugkit
Met de plugkit wordt de ventilator schoongemaakt of
ontsmet en wordt verhinderd dat vuil en water in de
ventilatorbehuizing komen.
Maak de ademhalingsluchtslang en de filters los en
installeer de plugs. Afb. 29.
3.3 Bedrijf/functies
• Start de ventilator door de bedieningsknop
eenmaal in te drukken. Afb. 17.
• Nadat de knop is ingedrukt, wordt er een
geprogrammeerde ventilatortest gedraaid. Tijdens
de test gaan er op het display symbolen branden
en wordt er tweemaal een geluidssignaal
geproduceerd. Afb. 18.
• Na de interne test worden alle symbolen gedoofd,
behalve het groene ventilatorsymbooltje. Dat geeft
de normale bedrijfsmodus aan, met een stroming
van minstens 175 l/min.
• Als u de knop nogmaals indrukt, komt u in de
geforceerde bedrijfsmodus, met een stroming van
minstens 225 l/min. Dat is te zien doordat het
grotere groene ventilatorsymbool gaat branden.
• Druk nogmaals op de bedieningsknop om terug te
keren naar de normale bedrijfsmodus.
• Voor het uitschakelen van de ventilator houdt u de
bedieningsknop ongeveer twee seconden ingedrukt.
Waarschuwingssysteem/alarmsignalen
• Bij obstakels in de luchtstroming
Als de luchtstroming daalt tot onder de geprese-
lecteerde waarde (175 of 225 l/min), wordt dat als
volgt aangegeven:
o Er wordt een pulserend geluidssignaal
gegeven.
o De rode waarschuwingsdriehoek op het
display knippert.
Actie: Onderbreek onmiddellijk de werkzaamheden,
verlaat het gebied en inspecteer de apparatuur.
111