Status
Noodstopknop geactiveerd.
Maai-inrichtingen gekoppeld
Maai-inrichtingen gekoppeld.
Machine ingeschakeld
en in beweging.
Machine ingeschakeld
en in beweging.
GEVAAR
Indien eender welke van deze resultaten
verschilt van wat aangegeven is in de tabellen,
mag de machine niet gebruikt worden.
Neem contact op met een servicecentrum
voor de nodige controles en herstelling.
OPMERKING
Denk er altijd aan dat de veiligheidsinrichtingen
het starten van de machine beletten wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden
genomen. In deze gevallen, nadat de vrijgave
voor de start is hersteld, verwijdert u de
sleutel voordat u de machine opnieuw start.
7.3 GEBRUIK OP HELLEND TERREIN
Neem de limieten van de Tabel
"Technische Gegevens" en van afb.12 in
acht, onafgezien van de rijrichting.
Denk eraan dat er geen "veilige" hellingen
bestaan. Werken op bij hellingen vereist
bijzondere aandacht. Om omkantelen
of verlies van controle over de machine
te vermijden, raadt men aan:
• Het gazon in geen geval te maaien in de
dwarsrichting ten opzichte van de helling.
Maai een hellend gazon altijd van boven
naar beneden en nooit in de dwarsrichting,
en in de vooruitversnelling. Pas erg goed
op bij het veranderen van richting en let
erop niet op obstakels te stuiten (bijv.
stenen, takken, wortels, enz.). Deze
obstakels kunnen het zijwaarts glijden en
Actie
Probeer de machine in te schakelen.
De achteruitversnelling wordt
geactiveerd zonder de knop voor
de vrijgave voor het achteruit
maaien ingedrukt te houden.
De opvangzak wordt getild of
de achterste aflaatbescherming
wordt verwijderd (enkel voor
modellen met opvang achteraan).
Het tractiepedaal wordt losgelaten.
Rijtest.
• Niet plotseling te stoppen of weg te rijden
• Schakel de aandrijving zacht en
• Verminder de snelheid:
• Gebruik de achteruitversnelling nooit
De vooruitbewegingssnelheid wordt verminderd
wanneer de machine op een helling rijdt.
7.4
Om de machine te starten:
1. Controleer dat de transmissie
2. Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
3. Plaats de sleutel helemaal (Afb. 6.A).
4. Wacht tot de elektrische check van
5. Druk op de startknop (afb.7.A).
6. Wacht tot de icoon "Ready"
NL - 17
De machine wordt ingeschakeld.
De icoon Afb. 7.E knippert en
de icoon Afb. 7.Q licht op.
De tractie en de maai-
inrichtingen werken niet.
De maai-inrichtingen
wordt ontkoppeld.
De maai-inrichtingen
wordt ontkoppeld.
De machine vertraagt en stopt.
Geen abnormale trillingen, geen
abnormaal geluid, correcte
werking van het stuur, van de
bedieningen en van de pedalen.
het omkiepen van de machine veroorzaken
of de macht over het stuur doen verliezen.
bij het op- of afrijden van een helling.
uiterst voorzichtig in om te vermijden
dat de machine zou steigeren.
• vooraleer van richting te veranderen
en in smalle bochten;
• voordat u een helling aangaat,
vooral bergafwaarts, om een
veilige remweg te garanderen.
om snelheid te minderen: dit kan de
macht over het stuur doen verliezen,
vooral op gladde terreinen.
KENNISGEVING
STARTEN
is ingeschakeld (par. 6.3).
de machine is uitgevoerd, waarbij de
iconen op het knoppenbord oplichten.
(Afb. 7.K) vast oplicht.
Resultaat