46 NL – Beknopte installatiegids
5. Meet dat er geen spanning op de installatie staat.
•
Gebruik een multimeter met een impedantie van minstens 1 Mohm.
•
Controleer dat de spanning tussen de voedingsklemmen van de omvormermodule
(L1/U1, L2/V1, L3/W1) en de aardings- (PE) rail dicht bij 0 V ligt.
•
Controleer dat de spanning tussen de UDC+ and UDC- klemmen van de
omvormermodule en de aardings (PE) rail dicht bij 0 V ligt.
6. Installeer tijdelijke aarding zoals vereist volgens plaatselijke regelgeving.
7. Vraag om schriftelijke toestemming om te werken aan de persoon die de leiding heeft
over de elektrische installatiewerkzaamheden.
Kies de vermogenskabels
DA
Dimensioneer de vermogenskabels volgens de plaatselijke regelgeving om de nominale
stroom te voeren die gegeven is op het typeplaatje van uw omvormer.
DE
Zorg voor de koeling
ES
Zie tabel
E
op pagina
toegestane bedrijfstemperatuurbereik van de omvormer zonder derating is -15 tot +40 °C.
FI
Beveilig de omvormer en de voedingskabels
FR
Zie tabel
E
op pagina 76.
Installeer de omvormermodule in een kast
IT
Zie figuur
B
op pagina 75.
NL
Zie figuur
C
op pagina 75:
•
Verwijder de folie van de doorzichtige plastic afschermingen van beide kanten.
PL
Zie figuur
D
op pagina 75:
•
Monteer de bovenste metalen afdekking op de omvormermodule.
•
Monteer de afdekkingen aan de achterkant op de omvormermodule.
PT
RU
SV
TR
ZH
76
voor de verliezen en de koelluchtstroom door de omvormer. Het