- Let erop dat u er geen brandstof terechtkomt op uw kleding.
Als u brandstof gemorst hebt op uw kleding, kleed u dan om.
Was alle delen van uw lichaam die in contact zijn gekomen
met brandstof. Gebruik water en zeep.
- Stel brandstoftank niet bloot aan direct zonlicht.
- Bewaar en vervoer brandstof in een hiervoor goedgekeurde,
schone tank.
- Bewaar brandstof op een koele, droge, goed geventileerde plaats.
- Bewaar de maaier en brandstof op een plaats waar
brandstofdampen geen vonken of open vuur van
verwarmingsketels, elektrische motoren of schakelaars,
ketels, enz. kunnen bereiken.
- Houd brandstof uit de buurt van kinderen.
- Gebruik nooit brandstof voor reinigingswerkzaamheden.
LET OP
- De tank moet gevuld worden bij afgezette motor op een
onoverdekte en goed geventileerde plek. Bedenk dat
benzinedampen brandbaar zijn. BRENG GEEN VLAMMEN
IN DE BUURT VAN DE OPENING VAN DE TANK OM DE
INHOUD ERVAN TE CONTROLEREN EN ROOK NIET
TIJDENS HET TANKEN.
- Controleer of er geen brandstoflekkage is. Verhelp
eventuele lekkage voordat u de machine gebruikt. Neem,
indien nodig, contact op met uw dealer.
Draai de dop (A, Fig.9) los en vul de tank met brandstof met behulp
van een trechter. Let er daarbij op om de tank niet volledig te
vullen. De inhoud van het reservoir is ongeveer 6 liter.
Bandenspanning
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek
geheel vlak boven het grasoppervlak te krijgen, zodat u een
mooi maairesultaat krijgt. Draai de beschermdoppen los en sluit
de ventielen op een persluchtmachine met een manometer aan.
De bandenspanning moet als volgt zijn:
VOOR
1,5 bar
ACHTER 1,0 bar
Montage van de opvangzak of van de steenbeschermkap
LET OP: Gebruik de machine nooit zonder dat de
opvangzak of de steenbeschermkap is gemonteerd.
Maak de opvangzak vast door het bovenste gedeelte van het frame
(A, Fig.13) op de twee gaten van de steunen (B) te schuiven en let
erop de twee pijlen samen te laten vallen. Wanneer u geen gras wilt
opvangen, kunt u de grasopvangzak vervangen door de op
aanvraag verkrijgbare kit steenbeschermkap (C), die net als de
opvangzak kan worden bevestigd en die bovendien aan de
achterplaat moet worden vastgemaakt met de pinnen (D) en de
splitpennen (E), zoals in de afbeelding is weergegeven.
Controle van de veiligheid en de efficiëntie van de machine
1. Controleer of de veiligheidssystemen werken zoals is
beschreven in het overzicht op pag.93.
2. Controleer of de parkeerrem goed werkt.
3. Begin niet met maaien als het mes trilt of als u denkt dat het
niet goed geslepen is. Bedenk altijd dat:
Een niet goed geslepen mes scheurt het gras en zorgt ervoor
dat het gazon geel wordt.
Een losgedraaid mes veroorzaakt abnormale trillingen en kan
een gevaar vormen.
LET OP: Gebruik de machine niet als u er niet zeker van
bent dat hij goed en veilig werkt en neem onmiddellijk
contact op met uw dealer voor de noodzakelijke
controles of reparaties.
6.2 Gebruik van de machine
Starten
LET OP: De machine moet in de openlucht of in een
goed geventileerde ruimte worden gestart. DENK
ERAAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN.
Voordat u de motor start:
- open de benzinekraan (A, Fig.11), die toegankelijk is vanaf de
wielbak linksachter;
- raak de snelheidsregelingspedalen niet aan;
- schakel het mes uit;
- schakel de parkeerrem in, vooral op hellende terreinen.
Ga daarna als volgt te werk:
- zet de gashendel in de "CHOKE"-stand in geval van een koude
start, of tussen "LANGZAAM" en "SNEL" als de motor al warm is;
- steek de sleutel in het contactslot, draai hem in de stand (1)
"BEDRIJF" om het elektrische circuit te activeren en zet hem
daarna in de stand (ON) "START" om de motor te starten en
laat hem los zodra de motor gestart is.
Breng de gashendel bij draaiende motor in de stand "LANGZAAM".
VOORZICHTIG
- De choke moet worden uitgeschakeld zodra de motor
normaal draait. Wanneer de choke bij warme motor gebruikt
wordt, kan de bougie besmeurd raken en een onregelmatige
werking van de motor veroorzaken.
- Blijf bij startproblemen niet starten om te voorkomen dat de
accu leegloopt en om de motor niet te verzuipen. Zet de
sleutel in de STOP-stand (OFF), wacht enkele seconden en
herhaal de handeling. Raadpleeg de tabel HULP BIJ HET
OPLOSSEN VAN PROBLEMEN op pag. 100 van deze
handleiding en het instructieboekje van de motor, wanneer
het probleem aanhoudt.
- Denk er altijd aan dat de veiligheidsvoorzieningen de start
van de motor verhinderen wanneer niet aan de
veiligheidscondities is voldaan (zie pag. 93). Als in dit geval
de vrijgave voor de start hersteld is moet de sleutel op STOP
(OFF) worden gezet, voordat de procedure herhaald kan
worden.
Rijden
LET OP: De machine is niet goedgekeurd voor gebruik
o p d e o p e n b a r e w e g . U m a g d e m a c h i n e
(overeenkomstig het Wegenverkeersreglement) alleen
op privéterrein gebruiken dat voor openbaar
wegverkeer afgesloten is.
VOORZICHTIG: Indien u zich met de machine op een vlak
terrein verplaatst, moet het mes uitgeschakeld zijn en
moet het maaidek in de hoogste stand staan (stand 7). Bij
verplaatsingen op een stijgende of dalende helling moet
het maaidek in de laagst mogelijk stand worden gezet om
de grootste stabiliteit van de machine te garanderen.
Zet de gashendel in een stand tussen"LANGZAAM" en "SNEL"; schakel
de parkeerrem uit door de remhendel naar rechts te verplaatsen.
Zet de gashendel in de stand "SNEL" en bereik de gewenste
snelheid door de hendel en het snelheidsregelingspedaal in de
vooruitversnelling te bedienen. Het pedaal moet geleidelijk
worden bediend om te voorkomen dat de machine gaat
steigeren en u de controle erover verliest door een te
plotselinge inschakeling van de wielaandrijving.
Remmen
O m t e r e m m e n h a a l t u u w v o e t v a n h e t
snelheidsregelingspedaal dat u op dat moment gebruikt. De
machine wordt in slechts enkele seconden gestopt.
LET OP: Gebruik het snelheidsregelingspedaal voor het
omkeren ten opzicht van de rijrichting nooit als rem.
Bijvoorbeeld: gebruik het snelheidsregelingspedaal
van de achteruitversnelling niet, wanneer de machine
vooruit rijdt.
Achteruitrijden
Zet de gashendel in de stand "SNEL" en bereik de gewenste snelheid
door de hendel en het snelheidsregelingspedaal in de
achteruitversnelling te bedienen. Het pedaal moet geleidelijk worden
bediend om te voorkomen dat u de controle over de machine verliest
door een te plotselinge inschakeling van de wielaandrijving.
NL
91