7.1
Hoofdschakelaar inschakelen
Hoofdschakelaar
1
Accu gescheiden
2
Accu verbonden
3
1. Voor het starten van de motor de hoofdschakelaar op
stand "Accu verbonden" zetten.
2. Bij geparkeerd voertuig de hoofdschakelaar op de stand
"Accu losgekoppeld" zetten.
7.2
Veiligheidscontrole
GEVAAR
Gevaar voor ongevallen en letsel!
Neem het voertuig niet in gebruik zodra een punt van de
veiligheidscontrole niet vervuld is, zorg voor de reparatie.
Controleer voor het rijden de bedrijfs- en verkeersveilig-
heid.
1. Hydraulische koppelingen op netheid
2. Hydraulische leidingen op lekkage
3. Hydraulisch oliepeil
4. Motoroliepeil
5. Koelvloeistofpeil
6. Bij vorstgevaar koelvloeistof op voldoende antivriesmid-
del
Antivriesmiddel met de passende concentratie hoort
principieel in het koelcircuit thuis (niet in het expansiere-
servoir).
7. Elektrische leidingen op beschadiging
8. Schroeven en moeren op vastheid
9. Voertuig, motor en radiatorrooster op beschadiging
10.Vloeistofniveau in het sproeiwaterreservoir
Reinigingsmiddel en evt. antivries
11.Banden op beschadiging, vuldruk en slijtage
In het voertuig
12.Alle pedalen op lichtlopendheid
13.Is de werkhydraulica (PTO) uitgeschakeld?
14.Bij ingeschakeld contact: branden de waarschuwings-
lampjes voor laadcontrole en oliedruk?
Motor starten en het volgende controleren:
15.gaan de waarschuwingslampjes voor de laadcontrole
en oliedruk uit?
16.Functioneren temperatuurindicatie en tankindicatie?
17.Zijn verlichting, rijrichtingsindicatie en knipperinstallatie
in orde?
18.Alleen MDC-versie (Mechanic Drive Drain Control)
Neutrale positie van het gaspedaal controleren:
a Rijd het voertuig voor- en achteruit; bij het loslaten van
het pedaal moet het voertuig in elke richting stoppen.
7.3
Bestuurdersstoel instellen (standaardstoel)
GEVAAR
Gevaar voor ongevallen
Stel de bestuurdersstoel alleen bij een stilstaand apparaat
in.
Hoofdsteun
1
Documentenvak
2
Instelling lendenwervelsteun
3
Hellingsinstelling rugleuning
4
Hoogte-instelling armleuning links
5
Kan voor het in- en uitstappen naar boven worden ge-
klapt.
Veiligheidsgordel
6
Hoogteverstelling
7
Demping/instelling bestuurdersgewicht
8
Horizontale verstelling
9
Hoogte-instelling armleuning rechts
10
1. Bestuurdersstoel zodanig instellen dat pedalen en het
stuurwiel comfortabel kunnen worden bereikt.
2. Linker armleuning in gewenste positie brengen.
3. Rechter armleuning in positie brengen.
4. Besturingsstoel zodanig op het lichaamsgewicht instel-
len dat de trillingen door oneffenheden op de rijweg ge-
minimaliseerd zijn.
a De bestuurdersstoel is conform klasse A, gewichts-
klasse I
b Vergrendeling voor het begin van de rit controleren.
7.4
Bestuurdersstoel instellen (comfortstoel,
optioneel)
GEVAAR
Gevaar voor ongevallen
Stel de bestuurdersstoel alleen bij een stilstaand apparaat
in.
Nederlands
215