Informations Concernant La Locomotive Réelle; Informatie Van Het Voorbeeld - Trix ET 56 Manual De Instrucciones

Informations concernant la locomotive réelle
ET 56 - Crâne d'œuf électrique ou le pays a besoin de nouvelles têtes
En raison de la normalisation de la traction électrique dans les
années d'après guerre et de l'électrification rapide des lignes
dans les agglomérations urbaines, les Deutsche Bundesbahn
avait un besoin urgent de nouvelles automotrices électriques afin
de satisfaire aux besoins du trafic voyageurs du «miracle écono-
mique». Pour la première génération d'automotrices électriques
d'après-guerre, on décida d'adapter la conception des nouvelles
automotrices diesel développées en parallèle. Fut aussi reprise
presque à l'identique la forme caractéristique de leur tête, genti-
ment surnommée «tête d'œuf» dans le langage populaire, appel-
lation pas tout à fait exempte de dérision et donc peu appréciée
par le personnel des chemins de fer.
Un ET 56 se compose de trois éléments à attelage court. Les voi-
tures d'extrémité (Eta et Etb) possèdent chacune à leur extrémité
un bogie à deux essieux moteurs, la voiture intermédiaire (EM)
n'a que des bogies porteurs. Alors que la partie électrique se si-
tue dans la continuité des automotrices qui déjà avant la guerre
s'étaient montrées très efficaces dans les grandes aggloméra-
tions urbaines, la partie voiture est entièrement nouvelle et con-
çue selon les principes de la construction légère. C'est la firme
Brown Boveri & Cie, Mannheim, qui était chargée de l'équipe-
ment électrique des automotrices, à l'exception des transforma-
teurs et moteurs de traction, que la DB recrutait dans ses réser-
ves et faisait monter.
En 1952, la Deutsche Bundesbahn mit en service au total sept uni-
tés de la série ET 56 et se concentra sur la conception du ET 30,
une nouvelle «tête d'œuf».

Informatie van het voorbeeld

ET 56 - "Eierkopf" elektrisch of Het land heeft nieuwe koppen nodig
Door de normalisering van het elektrische bedrijf in de naoor-
logse jaren en de snelle elektrische uitrusting van de trajecten
in de agglomeraties heeft de Deutsche Bundesbahn dringend ni-
euwe elektrische treinstellen nodig om de reizigersstroom in het
"Wirtschaftswunder" te kunnen bolwerken. Men besloot de con-
cepten voor de eerste generatie van de elektrische naoorlogse tr-
einstellen aan de gelijktijdig nieuw ontwikkelde dieseltreinstellen
aan te passen. Ook de karakteristieke kopvorm werd constructief
bijna identiek overgenomen, die in de volksmond vriendelijk, iet-
wat meesmuilend, „Eierkopf" genoemd werd, wat door het spoor-
wegpersoneel echter minder graag gehoord werd.
Een ET 56 bestaat uit drie kortgekoppelde eenheden. De eindrijtui-
gen (Eta en Etb) hebben aan de buitenste einden ieder een aange-
dreven draaistel met 2 aangedreven assen, het middenrijtuig (EM)
bezit alleen loopdraaistellen. Terwijl het elektrische deel slechts
een doorontwikkeling van de reeds voor de oorlog in de agglome-
raties zeer gewaardeerde treinstellen vormt, is het constructieve
deel van het rijtuig een compleet nieuwe ontwikkeling volgens de
principes van de lichte constructie. Voor de elektrische uitrusting
van de treinstellen was de firma Brown Boveri & Cie, Mannheim
verantwoordelijk; met uitzondering van de transformatoren en
rijmotoren, die de Deutsche Bundesbahn uit oude en reservebe-
standen rekruteerde en liet inbouwen.
De Deutsche Bundesbahn stelde in 1952 in totaal zeven eenheden
van de serie ET 56 in dienst en concentreerde zich op de ont-
wikkeling van de ET 30, een eveneens nieuw ontwikkelde "Eier-
kopf".
5