1.6.3 F.B.R. branders
Ketel
Model
1R4
G1 2001
1R5
G1 2001
1R6
G2 2001
1R7
G2 2001
1R8
G2 2001
1R9
G2 MAXI
1.6.4 Montage van de brander
De ketel wordt gereed voor de monta-
ge van de brander geleverd.
De afmetingen van de bevestiging-
sflens zijn aangegeven in fig. 4.
A
B
mm
mm
1R 4÷6
110
150
1R 7÷9
130
170
2R 6-7
130
170
2R 8÷15
160
190
2
INSTALLATIE
2. 1
VERWARMINGSRUIMTE
De verwarmingsruimte dient te vol-
doen aan alle eisen en normen voor
verwarmingsinstallaties die op vloeiba-
re brandstoffen werken.
2.2
AFMETINGEN VAN DE
VERWARMINGSRUIMTE
Zet het verwarmingslichaam op een
speciaal onderstel met een hoogte
van minimaal 10 cm. De ondergron-
den waarop het lichaam steunt dienen
een afvoer mogelijk maken; hiervoor
dienen zo mogelijk ijzeren platen te
worden gebruikt.
Tussen de wanden van de verwarming-
sruimte en de ketel dient een ruimte
vrij te worden gelaten van ten minste
0,60 m. Tussen de bovenkant van de
ketel en het plafond dient ten minste 1
m te zitten.
Voor ketels met een ingebouwde boiler
kan deze afstand worden verlaagd tot
0,50 m (de hoogte van de verwar-
mingsruimte mag hoe dan ook niet
lager zijn dan 2,5 m).
Verstuivingshoek
60°
60°
60°
60°
60°
60°
C
ø
M8
M8
M8
M10
2.3
DE INSTALLATIE
AANSLUITEN
Vóór u de hydraulische leidingen aan-
sluit, moet u controleren of de aanwij-
zingen van fig. 1 strikt zijn opgevolgd.
Aangezien
gemakkelijk moeten kunnen worden
gedemonteerd gebruikt u bij voorkeur
driedelige roterende koppelingen.
De installatie moet van het type zijn
met een dicht expansievat.
2.3. 1 De installatie vullen
Alvorens de ketel aan te sluiten is
het goed om water door de leidingen
van de installatie te laten stromen
om eventuele spaanresten en andere
afvalresten, die de goede werking
van de installatie kunnen hinderen, te
verwijderen.
Het vullen van de installatie moet lang-
zaam gebeuren, zodat de lucht kan
ontsnappen.
Bij de installaties met een gesloten cir-
cuit mag de voordruk van het expan-
Ketel
2R6
2R7
2R8
2R9
2R10
2R11
2R12
2R13
2R14
2R15
B
deze
aansluitingen
Model
Verstuivingshoek
G2 MAXI
FG 14 TC
FG 14 TC
G 20 TC
G 20 TC
G 20 TC
G 20 TC
G 20 TC
G 30/2 TC
60° - 45°
G 30/2 TC
60° - 45°
sievat niet minder dan de statisch
manometrische hoogte van de installa-
tie bedr agen (bijv. voor 5 m
waterhoogte mag de voordruk van het
expansievat en de laaddruk van de
koude installatie niet minder dan de
minimumdruk van 0,5 bar bedragen).
2.3.2 Kenmerken van het
ketelvoedingswater
HET IS ABSOLUUT NOODZAKELIJK
BEHANDELD WATER TE GEBRUIKEN
IN DE VERWARMINGSINSTALLATIE IN
DE VOLGENDE GEVALLEN:
– gr o t e ins t allaties (gr o t e wat e-
rinhoud);
– frequente watertoevoer, integratie
van installaties;
– als de installatie geheel of gedeelte-
lijk moet worden geleegd..
2.4
AANSLUITING SCHOUW
De schouw is heel belangrijk voor een
goede werking van de ketel; wanneer
deze niet goed functioneert, zal dit bij
60°
60°
60°
60°
60°
60°
60°
60°
Fig. 4
47