TR 200
8
Algemene opmerkingen
... en tips om energie te besparen:
Als de instellingen van de regelaar worden
veranderd, reageert de regelaar met een tijds-
vertraging. De processor vergelijkt elke 20 se-
conden alle gewenste en werkelijke waarden
en voert daarna de desbetreffende correcties
met de vereiste snelheid uit.
De ruimte (hoofdruimte) waarin de ruimtetem-
peratuurregelaar is ingebouwd bepaalt de
temperatuur voor de overige ruimten.
Dat betekent dat de ruimtetemperatuur in de
hoofdruimte de bepalende temperatuur voor
het complete verwarmingsnet is.
Daarom moeten thermostaatgeregelde ver-
warmingsradiatoren altijd geheel worden geo-
pend als deze in de hoofdruimte zijn gemon-
teerd. De thermostaatknoppen reduceren an-
ders de warmtetoevoer terwijl de regelaar om
steeds meer warmte vraagt (zie ook hoofd-
stuk 4.1).
Als in de bijruimten een lagere temperatuur
wordt gewenst of de verwarmingsradiator ge-
heel moet worden uitgezet, moeten daar de
(thermostatische) radiatorknoppen overeen-
komstig worden ingesteld.
Omdat de ruimte waarin de ruimtetempera-
tuurregelaar is gemonteerd als regelruimte
werkt, kan externe warmte (zoals rechtstreeks
zonlicht of een warmtebron) leiden tot een on-
voldoende verwarming van de overige ruim-
ten (verwarming blijft koud). Voor het oplos-
sen van dit probleem kan als toebehoren de
ruimtetemperatuurregelaar RF 1 volgens de
aanwijzingen in hoofdstuk 2.2, hoofdstuk 5.1
en hoofdstuk 6.7 worden gebruikt.
Door het verlagen van de ruimtetemperatuur
overdag of 's nachts kan veel energie worden
bespaard.
Het verlagen van de ruimtetemperatuur met
1 K (°C) kan een energiebesparing van 5% tot
gevolg hebben.
Het is echter niet zinvol om de temperatuur in
een dagelijks verwarmde ruimte beneden +15
°C te laten dalen. Als de ruimte de volgende
keer wordt verwarmd, wordt het verwarmen
namelijk door de afgekoelde muren vertraagd.
Om een behaaglijke temperatuur te krijgen
wordt dan vaak een hogere temperatuur inge-
steld en daardoor meer energie verbruikt dan
bij een gelijkmatige warmtetoevoer het geval
zou zijn geweest.
Bij een goede warmte-isolatie van het gebouw
wordt mogelijkerwijs de ingestelde tempera-
tuur van de spaarstand niet bereikt. Toch
wordt energie bespaard, omdat de verwar-
ming uitgeschakeld blijft.
In dit geval kunt u ook het schakeltijdstip voor
het begin van de spaarstand eerder instellen.
Bij het ventileren het venster niet op een kier
laten staan. Daardoor wordt voortdurend
warmte aan de ruimte onttrokken zonder dat
de ruimtelucht noemenswaardig wordt verbe-
terd. Voorkom daarom permanente ventilatie.
Het is beter om kort, maar intensief te luchten
(raam geheel openen).
Tijdens het luchten temperatuurregelaar op
lagere waarde instellen.
85