• Voor een langere sneeuwstraal,
richt de deflector naar boven.
• Voor een kortere sneeuwstraal, richt
de deflector naar beneden.
• Regel de werking in functie van de baan
en van de hoeveelheid sneeuw.
• Druk op het commando van de
toevoerschroef (afb. 12.C) om de rotatie van
de toevoerschroef vooraan in te schakelen.
• Druk op het commando voor voortbeweging
(afb. 12.D) om de aandrijving in te schakelen.
OPMERKING Gebruik de motor steeds bij vol
toerental tijdens het gebruik van de machine.
6.3.6 Sturen
De machine wordt gestuurd door ze in
de gewenste richting te draaien.
De modellen met "diff-lock release"
hebben een vereenvoudigd stuursysteem
(zie tabel technische gegevens).
6.3.7 Schakelen
De machine moet stilstaan om te schakelen.
Ga als volgt te werk om te schakelen:
• Stop de machine, laat het commando voor
voortbeweging l (afb. 12.D) en het commando
van de toevoerschroef (afb. 12.C) los.
• Verplaats de schakelhendel naar de
gewenste positie (afb. 12.A).
• Herneem de normale werking.
BELANGRIJK Schakelen bij
bewegende machine veroorzaakt
schade aan het transmissiesysteem.
6.4 STOPPEN
Om de machine te stoppen, laat men
het commando van de toevoerschroef
(afb. 12.C) en het commando voor
voortbeweging (afb. 12.D) los.
Volg een van de volgende werkwijzen
om de machine te stoppen:
• Verwijder of verdraai de
veiligheidssleutel (afb. 13.A).
• Breng de versnellingshendel
(afb. 13.C) naar de stopstand.
De brandstofkraan moet
steeds gesloten zijn wanneer de
machine niet in werking is.
De motor kan onmiddellijk na
het uitschakelen zeer warm zijn. Raak
de knalpot of de delen ernaast niet
aan. Gevaar op brandwonden.
BELANGRIJK Indien men zich van de
machine moet verwijderen, moet men steeds
de veiligheidssleutel verwijderen (afb. 13.A).
6.5 SUGGESTIES VOOR HET GEBRUIK
• De sneeuw wordt efficiënter verwijdert
wanneer deze nog vers is. Ga nogmaals
over reeds gereinigde zones om de
sneeuwresten te verwijderen.
• Spuit de sneeuw, indien mogelijk, in de
richting van de wind. Controleer de afstand
en de richting van de weggeschoten sneeuw.
• Bij sterke wind, moet men de deflector
omlaag brengen, om de geloste sneeuw
naar het terrein te richten en zo de
kans dat de wind de sneeuw naar niet
geschikte zones brengt, te verminderen.
• Na het werk, het werktuig enkele
minuten aan laten staan om ijsvorming
in de sneeuwuitlaat te voorkomen.
• Houd steeds een gepaste snelheid in
functie van de condities van de sneeuw,
en regel de snelheid zo dat de sneeuw
gelijkmatig weggeschoten wordt.
• Verminder het toerental van de
motor alvorens deze te stoppen.
6.6 NA HET GEBRUIK
• Reinig de machine (par. 7.4).
• Beweeg alle commando's meerdere
malen voor- en achteruit.
• Controleer of de choke ingeschakeld is.
• Controleer of er geen onderdelen los
of beschadigd zijn. Vervang, indien
nodig, de beschadigde delen en draai
losgekomen schroeven en bouten aan.
Dek de machine niet af zolang de
motor en de knalpot nog warm zijn.
7. ONDERHOUD
7.1 ALGEMEEN
BELANGRIJK De veiligheidsnormen
die tijdens het onderhoud in acht genomen
moeten worden, zijn beschreven in par. 2.4.
Alle controles en werkzaamheden
voor onderhoud moeten uitgevoerd
worden bij stilstaande machine, en
met de motor uitgeschakeld. Verwijder
de sleutel en lees de bijgeleverde
instructies alvorens enige reinigings-, of
onderhoudswerkzaamheden te verrichten.
NL - 10