i.
Hermonteer de filtergroep (F1-F2) door de achterste strook in het rooster aan
te brengen (afb. 37).
l.
Sluit het luchtintrederooster (3) met de hand (afb. 37).
Deactiveer de (brandende) LED A na de filters te hebben gereinigd en teruggeplaatst
door het apparaat op de stroomvoorziening aan te sluiten en kort de resettoets H met
puntig voorwerp in te drukken.
Op deze manier wordt de melding dat het filter gereinigd moet worden gereset.
4.2 - ONDERHOUD
Als de apparatuur lange tijd niet gebruikt zal wordt, handel dan als volgt:
a.
Stop de klimaatregelaar en scheid de voeding af.
b.
Verwijder de batterijen uit de afstandsbediening.
Probeer nooit om de apparatuur zelfstandig te repareren.
4.2.1 - Periodiek onderhoud
De klimaatregelaar is op dusdanige wijze ontwikkeld dat het normale onderhoud tot
een minimum is beperkt.
Het normale onderhoud bestaat uitsluitend uit de volgende reinigingswerkzaamheden:
• Het omgevingsluchtfilter elke 2 weken reinigen of wassen of elke keer dat de rode
led gaat branden (de gebruiker kan deze handeling verrichten zoals is beschreven
in de gebruikershandleiding).
• Het reinigen van de condensorbatterij en het condensopvangsysteem.
Deze handelingen moeten periodiek door bekwaam technisch personeel worden
verricht met een regelmaat die afhangt van de installatieplek en de gebruiksin-
tensiteit.
Afhankelijk van de hoeveelheid vuil kan een droge reiniging (door te blazen met
een compressorbatterij en een bakje en de louvres te reinigen met een zachte
borstel, zonder ze te vervormen) volstaan of is een grondigere reiniging met gebruik
van specifieke reinigingsmiddelen vereist.
4.2.2 - Afvoer van condenswater in geval van nood
De klimaatregelaar wordt gestopt en
geeft het alarm aan door de LED A,
LED B en LED C afwisselend te laten
knipperen als het condenswateraf-
voersysteem een storing vertoont
(afb.30).
NL - 36
30