6. COMMUNICATIE
6.1. Ethernet: apparatuur naar server
– Sluit de Ethernet-kabel van de server aan op de
elektronica-aansluiting zoals aangegeven. Let er vooral
op dat de kabel niet strak gespannen staat, omdat dit
onherstelbare schade aan de elektronische plaat kan
veroorzaken.
6.2. Modem: apparatuur naar server
– De apparatuur kan optioneel met een modem worden
aangeschaft.
– Plaats de data-simkaart zoals aangegeven:
6.3. RS485: multipoint-communicatie
– De apparatuur van de SM20-serie kan worden geconfigureerd om in een
groep te werken. Communicatie tussen apparatuur vindt plaats via RS485.
– Aanbevolen RS-485-kabel: Gevlochten en afgeschermde slang van 2 x 1 mm2.
– Eén apparaat moet worden geconfigureerd als 'master' (die
communiceert met de OCPP-server via Ethernet of modem) en tot 11
apparaten als 'slave'.
– Waarschuwing! Het meester-apparaat en de het verste slaaf-apparaat
mogen nooit meer dan 500 meter van elkaar af staan.
– Verbind de kabels met de groene klemmenblokken van de elektronica,
zoals afgebeeld: RS485+, RS485-, GND.
– Raadpleeg de configuratiehandleiding om de lokale
communicatieparameters van de apparatuur te configureren.
– In het eerste en laatste apparaat op bus 485 moet een verbindingsdraad
op J1 worden gezet. Zoals aangegeven:
MASTER
ETHERNET
MÓDEM 3G
SERVIDOR
6.4. RS485: communicatie met SPL-meter
Voor dynamische balans van de apparatuur bij de installatie kan een
accessoire worden toegevoegd: SPL-meter.
– De meter moet worden aangesloten op de hoofdapparatuur waarmee het
gaat communiceren via een RS-485.
– Aanbevolen RS-485-kabel: Gevlochten en afgeschermde slang van 2 x
1 mm2.
– Waarschuwing! De afstand tussen de hoofdapparatuur en de meter mag
nooit meer dan 500 meter zijn.
– Verbind de kabels met de groene klemmenblokken van de elektronica,
zoals afgebeeld: RS485+, RS485-, GND.
– Raadpleeg de configuratiehandleiding om de lokale
communicatieparameters van de apparatuur te configureren.
RS485-
RS485 +
GND
RS485-
RS485 +
GND
SLAVE
SLAVE
RS485
RS485
GND
RS485+
RS485 -
7. DE APPARATUUR AFSLUITEN
Druk van onderen op het deksel van de apparatuur tot het gesloten is.
Zodra de doos is gesloten, draait u deze vast met de twee meegeleverde schroeven.
8. BEDIENING
– Met de apparaten uit de SM20 Business-serie kunnen elektrische voertuigen
worden opgeladen in mode 3 met behulp van een type 2-aansluiting.
– In de versie met Duits stopcontact werken beide aansluitingen volledig
onafhankelijk van elkaar en wordt de belasting verdeeld om het maximale
potentieel van de apparatuur te benutten, zonder de aangesloten voertuigen
te benadelen. Met de aansluiting voor Duitse stopcontacten is het mogelijk
om elektrische voertuigen op te laden in mode 1 en 2. De status wordt
aangegeven door een led op de voorkant van de eenheid:
Groen
Blauw
Blauw
knipperend
Blauw/groen
knipperend
Geel
Rood
RS485
8.1 Oplaadprocedure (modus: activatie met RFID-kaart)
Volg deze stappen om een voertuig op te laden:
Tijdens het opladen wordt de aansluiting geblokkeerd om te voorkomen
dat deze door onbevoegde gebruikers wordt verwijderd.
Opmerking: Als het opladen door het voertuig wordt onderbroken, wordt
de aansluiting na 30 seconden gedeblokkeerd.
27
1.
2.
Druk op de verlaagde gebieden
Apparatuur beschikbaar
Voertuig wordt
opgeladen
Opladen voltooid of niet
begonnen vanwege
gebrek aan consumptie
Wachtend op plaatsing of
verwijdering van de kabel
Gereserveerde invoer
Fout bij oplaadpunt, niet
bruikbaar
1. Houd de RFID-kaart in de buurt van het antennesymbool
op de apparatuur om deze te activeren.
2. Sluit de uiteinden van de kabel aan op de oplader en het
voertuig.
3. Controleer of de led aan de voorkant van groen naar
ononderbroken blauw verandert ter indicatie dat het
opladen is begonnen.
4. Wanneer het voertuig volledig is opgeladen, gaat de led
aan de voorkant blauw knipperen.
5. Houd de RFID-kaart in de buurt van het antennesymbool
op het opladen te voltooien.
6. Koppel het voertuig los.