– Draai het meetgereedschap 180° en plaats het aan de an-
dere zijde van de deuropening, direct achter punt Ⅱ. Laat
het meetgereedschap zich nivelleren en de verticale la-
serlijn zodanig uitlijnen, dat het midden hiervan door de
punten Ⅰ en Ⅱ loopt.
– Markeer het midden van de laserlijn op de bovenrand van
de deuropening als punt Ⅳ.
– Het verschil d van de beide gemarkeerde punten Ⅲ en Ⅳ
geeft de werkelijke verticale afwijking van het meetge-
reedschap.
– Meet de hoogte van de deuropening.
De maximale toegestane afwijking berekent u als volgt:
dubbele hoogte van de deuropening × 0,3 mm/m
Voorbeeld: bij een hoogte van de deuropening van 2 m mag
de maximale afwijking
2 × 2 m × ±0,3 mm/m = ±1,2 mm bedragen. De punten Ⅲ
en Ⅳ mogen dus maximaal 1,2 mm uit elkaar liggen.
Loodnauwkeurigheid controleren
Voor de controle heeft u een vrij meettraject op een vaste
ondergrond met een afstand van ca. 5 m tussen vloer en pla-
fond nodig.
– Monteer het meetgereedschap op de draaihouder (14)
en zet het op de grond. Kies puntmodus en laat het meet-
gereedschap nivelleren.
– Markeer het midden van het bovenste laserpunt op het
plafond (punt Ⅰ). Markeer bovendien het midden van het
onderste laserpunt op de grond (punt Ⅱ).
Bosch Power Tools
– Draai het meetgereedschap 180°. Plaats het zodanig dat
het midden van het onderste laserpunt op het reeds ge-
markeerde punt Ⅱ ligt. Laat het meetgereedschap nivelle-
ren. Markeer het midden van het bovenste laserpunt
(punt Ⅲ).
– Het verschil d van de beide gemarkeerde punten Ⅰ en Ⅲ
op het plafond levert de daadwerkelijke afwijking van het
meetgereedschap van de verticale lijn op.
De maximale toegestane afwijking berekent u als volgt:
dubbele afstand tussen vloer en plafond × 0,7 mm/m.
Voorbeeld: bij een afstand tussen vloer en plafond van 5 m
mag de maximale afwijking
2 × 5 m × ±0,7 mm/m = ±7 mm bedragen. De punten Ⅰ en Ⅲ
mogen dus maximaal 7 mm uit elkaar liggen.
Aanwijzingen voor werkzaamheden
Gebruik voor het markeren altijd alleen het midden
u
van het laserpunt of de laserlijn. De grootte van het la-
serpunt of de breedte van de laserlijn veranderen met de
afstand.
Werken met het statief (accessoire)
Een statief biedt een stabiele, in hoogte instelbare meeton-
dergrond. Plaats het meetgereedschap met de 1/4"-statief-
opname (10) op de schroefdraad van het statief (23) of van
een gangbaar fotostatief. Voor de bevestiging op een gang-
baar bouwstatief de 5/8"-statiefopname (11) gebruiken.
Schroef het meetgereedschap met de vastzetschroef van het
statief vast.
Stel het statief grof af voordat u het meetgereedschap in-
schakelt.
Bevestigen met de universele houder (accessoire)
(zie afbeelding G)
5 m
Met de universele houder (19) kunt u het meetgereedschap
bijv. aan verticale vlakken of magnetische materialen beves-
tigen. De universele houder is eveneens geschikt als vloer-
statief en vergemakkelijkt de hoogteafstelling van het meet-
gereedschap.
Houd uw vingers weg van de achterzijde van het mag-
u
netische accessoire, wanneer u het accessoire op een
oppervlak bevestigt. Door de sterke aantrekkingskracht
van de magneten kunnen uw vingers bekneld raken.
De universele houder (19) grof richten, vóór het inschakelen
van het meetgereedschap.
Nederlands | 65
d
180°
1 609 92A 8E9 | (20.03.2023)