luchtinlaat- en uitlaatuitlaatopeningen moet in goede staat worden gehouden. Het mag niet worden
beschadigd of verwijderd.
Zowel de luchtinlaatbuis als de uitlaatbuis moeten vanaf de verwarmer naar beneden uitsteken. Maak anders
een gat aan de onderkant van de buis om het condenswater af te voeren als de buis gebogen moet worden.
De openingen van de leidingen mogen niet in de rijrichting van het voertuig wijzen.
De kabelopeningen mogen niet worden geblokkeerd door slib, regen, sneeuw of ander vuil.
De uitlaatpijp moet op een afstand van plastic onderdelen of andere elementen van de voertuigcarrosserie
met een lage thermische weerstand worden geïnstalleerd. De uitlaatpijp moet op de juiste manier worden
bevestigd. De uitmonding moet naar beneden gericht zijn, loodrecht op het wegdek. Om een dergelijke hoek
te garanderen, moet de onderdompeling van de uitlaatpijpbevestiging 150 mm vanaf het uiteinde van de pijp
zijn.
3.4.
Reiniging en onderhoud
a)
• Voor reiniging van het oppervlak mogen alleen niet-corrosieve middelen worden gebruikt.
b)
Na elke reiniging moeten alle onderdelen grondig worden gedroogd voordat het apparaat opnieuw
wordt gebruikt.
c)
• Bewaar het apparaat op een koele en droge plaats, beschermd tegen vocht en direct zonlicht.
d)
Het is niet toegestaan het apparaat met een straal water te besproeien of het apparaat in water onder
te dompelen.
e)
Zorg ervoor dat er geen water binnendringt via de ventilatieopeningen in de behuizing.
f)
Reinig de ventilatieopeningen met een borstel en perslucht.
g)
Het apparaat dient regelmatig worden gecontroleerd op technische operatie en eventuele schade.
h)
Gebruik voor reinigen een zachte, vochtige doek.
i)
Gebruik geen scherpe en/of metalen voorwerpen (bijv. staalborstel of metalen spatel), aangezien deze
het oppervlak van het materiaal waaruit het apparaat is gemaakt kunnen beschadigen.
NL
1 - Juist
2 - Onjuist
3 - Richting van de voertuigbeweging