Controle voor gebruik
Voordat het apparaat wordt ingeschakeld
Controleer, vóór het inschakelen van het apparaat, het volgende:
■ Buitenkant
• Het apparaat of de accessoires zijn niet vervormd door een val of
andere oorzaak.
• Het apparaat is niet vuil.
• Het apparaat is niet nat.
■ Netadapter
• De netadapter is goed aangesloten op de aansluiting van het apparaat.
• Er zijn geen zware voorwerpen op de kabel van de netadapter geplaatst.
• De kabel van de netadapter is niet beschadigd (blootliggende draden,
breuken, enz.).
Bij het inschakelen van het apparaat
Wanneer u het apparaat inschakelt, moet u
het LCD-display controleren.
• Wanneer u op de knop [START/STOP]
of de aan-uitknop [POWER] drukt om
het apparaat in te schakelen, wordt het
rechterscherm weergegeven.
Na het inschakelen van het apparaat
Controleer, na het inschakelen van het apparaat, het volgende:
■ Buitenkant
• Er wordt geen rook en geur afgegeven door het apparaat.
• Het apparaat maakt geen ongebruikelijk geluid.
■ Knoppen
• Druk op elke knop om te controleren of deze werkt.
■ Niet-invasieve bloeddrukmeting
• Controleer of een geschikte OMRON GS-MANCHET is aangebracht (een
manchet die om de omtrek van de arm van de patiënt past).
• De slang van de manchet is stevig aangesloten.
• Degene die de manchet controleert, moet deze rond de arm wikkelen,
metingen met de manchet uitvoeren en controleren of de gemeten
bloeddruk in de buurt van normale metingen ligt.
• Terwijl een meting wordt uitgevoerd, schakelt u met opzet de "functie
voor detectie van lichaamsbeweging" in door de betreffende arm te
buigen en het lichaam te bewegen. Het ontluchten wordt gestopt.
Controleer of de druk van de manchet gelijk blijft.
24