Gebruik de relaisaansluitingen om een extern apparaat zoals een alarm te starten of te stoppen. De
status van een relais verandert als de geselecteerde trigger voor het relais optreedt.
Raadpleeg
Aansluiten op een extern apparaat
een extern apparaat op een relais. Raadpleeg de bedieningshandleiding voor het configureren van
het relais.
De relaisklemmen zijn geschikt voor aders met een doorsnede van 1,0 tot 1,29 mm
(afhankelijk van de toegepaste belasting)
aanbevolen. Gebruik draden met een isolatieklasse van 300 V AC of hoger. Zorg ervoor dat de
isolatie van de veldbekabeling minimaal tegen 80 °C (176 °F) bestand is.
Gebruik de relais met hetzij alle een hoog voltage (meer dan 30 V-RMS en 42,2 V-PIEK of 60 V DC)
hetzij alle een laag voltage (minder dan 30 V-RMS en 42,2 V-PIEK, of minder dan 60 V DC).
Configureer geen combinatie van hoog en laag voltage.
Zorg ervoor dat een tweede schakelaar beschikbaar is om de voeding naar de relais lokaal te
onderbreken in geval van nood of onderhoud.
NO
Normaal open
3.5.6 Aansluiten op de analoge uitgangen
De analyser heeft zes geïsoleerde 0-20 mA of 4-20 mA analoge uitgangen. De maximale
lusweerstand is 600 Ω.
Gebruik de analoge uitgangen voor analoge signalen of voor het regelen van andere externe
apparaten. Elke analoge uitgang levert een analoog signaal (bijvoorbeeld 4-20 mA) dat de
meetwaarde van de analyser voor een geselecteerd kanaal vertegenwoordigt.
Raadpleeg
Aansluiten op een extern apparaat
apparaat op een analoge uitgang. Raadpleeg de bedieningshandleiding voor het configureren van de
analoge uitgang.
De analoge uitgangsklemmen zijn geschikt voor aders met een doorsnede van 0,644 tot 1,29 mm
8
(24 tot 16 AWG)
. Gebruik een afgeschermde twisted-pairkabel voor de aansluitingen van de
4-20 mA uitgangen. Sluit de afscherming aan de ontvangende kant aan. Gebruik van een niet-
afgeschermde kabel kan zorgen voor storingen en een hoger dan toegestane gevoeligheid.
Opmerkingen:
• De analoge uitgangen zijn onderling en van de overige elektronica geïsoleerd.
• De analoge uitgangen hebben een eigen stroomvoorziening. Sluit niet aan op een belasting met
een spanning die onafhankelijk wordt toegepast.
• De analoge uitgangen kunnen niet worden gebruikt om stroom te leveren aan een 2-draads
zender (met gesloten lus).
3.5.7 Aansluiten op de digitale ingangen
De analyser kan een digitaal signaal of contactsluiting ontvangen van een extern apparaat waardoor
de analyser een monsterkanaal overslaat. Een flowmeter kan bijvoorbeeld een digitaal signaal hoog
sturen wanneer de monsterflow laag is, en de analyser slaat dan het betreffende monsterkanaal
over. De analyser blijft het betreffende monsterkanaal overslaan totdat het digitale signaal stopt.
Opmerking: Met digitale ingangen 1 tot 4 kunnen niet alle monsterkanalen worden overgeslagen. Er moet
minimaal één monsterkanaal in gebruik zijn. Om alle metingen te stoppen, gebruikt u digitale ingang 6 (DIG6) om
de analyser in stand-by te zetten.
Raadpleeg
Tabel 9
voor de functies van de digitale ingangen. De digitale ingangen zijn niet
programmeerbaar.
7
Gevlochten aders van 1,0 mm
8
Aders van 0,644 tot 0,812 mm
246 Nederlands
op pagina 248 en
7
. Draadmaten van minder dan 18 AWG worden niet
Tabel 8 Informatie over bedrading — relais
COM
Gemeenschappelijke aansluiting
op pagina 248 voor het aansluiten van een extern
2
(18 AWG) worden aanbevolen.
2
(24 tot 20 AWG) worden aanbevolen.
Tabel 8
voor het aansluiten van
2
(18 tot 16 AWG)
NC
Normaal gesloten
2