Reinigen van batterijen
Een schone batterij is absoluut noodzakelijk, niet alleen vanwege de uiterlijke verschijning, maar veel meer om ongelukken en materiële schade alsme-
de een verkorte levensduur en gebruiksgereedheid van de batterij te voorkomen.
Het reinigen van batterijen en batterijbakken is noodzakelijk om de gewenste isolatie van de cellen onder elkaar in stand te houden en ze tegen straat-
vuil of vreemde geleidende delen of stoffen te beschermen. Bovendien wordt schade door corrosie en door kruipstromen voorkomen.
De isolatieweerstand van tractiebatterijen volgens DIN EN 50272-3 moet minstens 50 Ω per volt nominale spanning bedragen. Bij batterijen voor
elektrische interne transportmiddelen volgens DIN EN 1175-1 mag de isolatieweerstand niet kleiner dan 1000 Ω zijn.
De batterij is een elektrisch bedrijfsmiddel met naar buiten gebrachte aansluitingen die een contactbeveiliging door isolatieafdekking hebben.
Dit is echter niet te vergelijken met een elektrische isolatie, want tussen de polen en de aansluitingen, die door een elektrisch niet geleidende kunstsof
deksel naar buiten zijn gebracht, is eer een spanning aanwezig.
Naar gelang de toepassing en de gebruiksduur kan een stofafzetting op de batterij niet worden voorkomen. Geringe hoeveelheden uittredende elektro-
lytdeeltjes vormen tijdens het opladen boven de kookspanning van de batterij, op de cellen of op de blokdeksels een enigszins zwak geleidende laag.
Via deze laag vloeien dan zogenaamde kruipstromen. Een verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen resp. blokbatterijen is
het gevolg.
Dit is één van de redenen waarom bestuurders van elektrische vervoermiddelen over onvoldoende capaciteit klagen, na stilstand tijdens het weekend.
Indien er hogere kruipstromen vloeien, zijn elektrische vonken niet te voorkomen. Deze vonken kunnen het uit de accuvuldoppen of cellenventielen
naar buiten komend laadgas (knalgas) tot explosie brengen.
Hiermee is de reiniging van batterijen niet alleen voor het zekerstellen van een hoge gebruiksgereedheid noodzakelijk, maar vormt het ook een wezen-
lijk onderdeel bij het opvolgen van de voorschriften m.b.t. de preventie van ongevallen.
Reinigen van tractiebatterijen
• De gevaaraanwijzingen van de bedieningshandleiding voor tractiebatterijen dienen te worden opgevolgd.
• Voor de reiniging dient de batterij uit het voertuig te worden gedemonteerd.
• De plek voor het reinigen dient zo gekozen te worden dat het vrijkomende elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor bestemde
afwateringsinstallatie wordt geleid. Bij het verwijderen van gebruikte elektrolyt resp. elektrolythoudend spoelwater dienen de arbeidsveiligheidvoor-
schriften en de voorschriften m.b.t. de preventie van ongevallen alsmede de milieutechnische en wettelijke voorschriften m.b.t. water en afval in
acht te worden genomen.
• Er dient een veiligheidsbril en beschermende kleding te worden gedragen.
• De accuvuldoppen mogen niet verwijderd of geopend worden.
Deze hebben als doel de cellen afgesloten te houden. De reinigingsvoorschriften van de fabrikant dienen in acht te worden genomen.
• De kunststof onderdelen van de batterij, met name de batterijbak, mogen alleen met water resp. met in water gedrenkte poetsdoeken zonder
toevoegingen worden gereinigd.
• Na het reinigen dient het batterijoppervlak met geschikte middelen te worden gedroogd, bijv. met perslucht of met poetsdoeken.
• Vloeistof die in de batterijbak is geraakt, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder beschreven voorschriften worden verwijderd.
(Details hierover zie ook ontwerp DIN EN 50272-3, resp. ZVEI toelichtingenblad:
[„Veiligheidsmaatregelen bij de omgang met elektrolyt voor loodaccumulatoren"]).
Tractiebatterijen kunnen ook met hogedrukreinigers worden schoongemaakt. Hierbij dient eveneens de bedieningshandleiding van de hogedrukreiniger
in acht te worden genomen.
Om tijdens het reinigen schade aan kunststof onderdelen zoals cellendeksels, de isolatie van de batterijcelverbinders en de accuvuldoppen te voorko-
men, dienen de volgende punten in acht te worden genomen:
• De batterijcelverbinders moeten vast aangedraaid resp. stevig ingestoken zijn.
• De accuvuldoppen moeten geplaatst, d.w.z. gesloten zijn.
• Er mogen geen reinigingsadditieven worden gebruikt.
• De maximaal toelaatbare temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat is: 140° C. Hiermee wordt in principe gegarandeerd dat op een afstand
van 30 cm achter de spuitmond een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden.
• De afstand van de spuitmond van een hogedrukreiniger t.o.v. het oppervlak van de batterij moet minstens 30 cm zijn.
• De maximale werkdruk dient 50 bar te bedragen.
• De batterijen dienen over het gehele oppervlak te worden besproeid en niet te lang op een plek, om plaatselijke oververhitting te voorkomen.
• De straal niet langer dan 3 sec. op één plek houden.
Na het reinigen dient het batterijoppervlak met geschikte middelen te worden gedroogd, bijv. met perslucht of met poetsdoeken.
• Er mogen geen heteluchtapparaten met open vlam of met gloeidraden worden gebruikt.
• De oppervlaktetemperatuur van de batterij mag niet meer dan maximaal 60° C bedragen.
• Vloeistof die in de batterijbak is geraakt, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder beschreven voorschriften worden verwijderd.
(Details hierover zie ook ontwerp DIN EN 50272-1, resp. ZVEI toelichtingenblad:
[„Veiligheidsmaatregelen bij de omgang met elektrolyt voor loodaccumulatoren"]).
33