1. Schuif de vergrendelknop naar het mid-
den om het klepje van het batterijvak te
openen (zie figuur 3) en haal de batterij-
houder uit de micro CA-25 Inspectieca-
mera (zie figuur 4). Verwijder de batte-
rijen indien nodig.
Figuur 3 – Klepje v.h. batterijcompartiment
2. Installeer 4 nieuwe AA-alkalinebatterijen
(LR6), rekening houdend met de cor-
recte polariteit, zoals aangegeven op de
batterijhouder. Door alle batterijen op
hetzelfde moment te vervangen, voor-
komt u lekkage van de batterijen.
3. Plaats de batterijhouder terug in de in-
spectiecamera, met de aansluiting naar
voren. De batterijhouder past maar in
één richting in de camera. Niet forceren.
Sluit het klepje van het batterijvak. Con-
troleer of het goed dicht zit.
Figuur 4 – batterijcompartiment
Installeren van een hulpstuk
De bijgeleverde hulpstukken (spiegel, haak
en magneet) (figuur 1) worden alle drie op
dezelfde manier aan de camerakop beves-
tigd.
Om ze eraan te bevestigen, houdt u de ca-
merakop zoals getoond in figuur 5. Schuif het
halfcirkelvormige uiteinde van het hulpstuk
over de platte kanten van de camerakop,
zoals getoond in figuur 5. Draai het hulpstuk
micro CA-25 inspectiecamera
vervolgens een kwartslag, zodat de lange
arm uitsteekt zoals afgebeeld .
Figuur 5 – Installeren van toebehoren
Inspectie vóór gebruik
WAARSCHUWING
Voor ieder gebruik moet u uw inspectieca-
mera controleren en eventuele problemen
verhelpen om het risico van ernstig letsel
door een elektrische schok of een andere
storing en beschadiging van het apparaat
te beperken.
1. Vergewis u ervan dat het apparaat uitge-
schakeld is (OFF).
2. Verwijder de batterijhouder en inspecteer
de houder en de batterijen op tekenen
van beschadiging. Vervang de batterijen
indien nodig. Gebruik de inspectiecamera
niet wanneer de batterijen zijn bescha-
digd.
3. Verwijder eventuele olie, vet of vuil van
het apparaat. Dat vergemakkelijkt het
inspecteren en helpt voorkomen dat het
apparaat uit uw handen glijdt.
4. Controleer de micro CA-25 inspectieca-
mera op kapotte, versleten, ontbreken-
de, slecht uitgelijnde of geblokkeerde
onderdelen en op andere factoren die
een veilige en normale werking in de
weg kunnen staan.
5. Controleer de lens van de camerakop op
condens. Om de camera niet te beschadi-
gen mag u hem niet gebruiken als u con-
dens opmerkt aan de binnenzijde van de
lens. Laat het condenswater verdampen
voordat u het apparaat gebruikt.
6. Controleer de kabel over zijn volledige
lengte op barsten of beschadiging. Via een
beschadigde kabel zou er water in het ap-
paraat kunnen dringen, waardoor het ge-
vaar voor een elektrische schok toeneemt.
Hulpstukken
49