4. Maak de recorderaansluitingen met gedraaide afgeschermde bedrading en sluit de afscherming
aan op het bestuurde onderdeeleinde of bij het regelluseinde.
• Verbind de afscherming niet aan beide uiteinden van de kabel.
• Gebruik van een niet afgeschermde kabel kan zorgen voor storingen en verschil in
meetwaarden.
• De maximale lusweerstand is 500 ohm.
5. Sluit het deksel van de controller en draai de schroeven van het deksel aan.
6. Configureer de uitgangen in de controller.
Afbeelding 5 Analoge uitgangsaansluitingen
4.3.6 De optionele digitale communicatie-uitgang aansluiten
De communicatieprotocollen Modbus RS485, Modbus RS232, Profibus DPV1 en HART worden
ondersteund. De optionele digitale uitgangsmodule wordt geïnstalleerd op de locatie die wordt
aangegeven door item 4 in
netwerkmodule worden meegeleverd voor meer details.
4.4 Monster- en afvoerleidingen aansluiten
Sluit, nadat het paneel aan een muur is bevestigd, het monster en de afvoerleidingen aan op de
fittingen op het paneel. Zorg dat de slangen voldoen aan de
volgende stappen en
1. Plaats de slangen in de ingaande snelkoppelingaansluiting onder de stromingskamer
(Afbeelding 1
op pagina 189).
2. Sluit een afvoerleiding aan op de fitting voor de monsteruitgang. Houd de afvoerleiding zo kort
mogelijk om tegendruk te voorkomen.
Hoofdstuk 5 Opstarten analysator
1. Open het ventiel voor ontgassing.
2. Open het monsterstroomregelventiel en controleer of alles waterdicht is en er geen lekken
bestaan.
3. Sluit het ventiel voor ontgassing wanneer de meetcel geen lucht meer bevat.
4. Stel de monsterstroom in hop de gewenste snelheid (tussen 5 en 20 L/u).
5. Laat zo'n 10 liter monster door de hars lopen om het grondig te spoelen en bereid de analysator
voor op metingen.
Afbeelding 4
op pagina 193. Raadpleeg de instructies die met de
Afbeelding 1
op pagina 189.
Specificaties
op pagina 184. Volg de
Nederlands 199