Optie
Omschrijving
MIN TAAK-ID
Specificeert de minimumwaarde voor het ID-nummerbereik.
MAX TAAK-ID
Specificeert de maximumwaarde voor het ID-nummerbereik.
Een SD-kaart gebruiken
Gebruik een SD-geheugenkaart om de software en firmware te updaten en de gebeurtenissen- en
gegevenslogboeken te downloaden. Het SD-pictogram is zichtbaar in de bovenste statusbalk van het
hoofdmeetscherm wanneer er een kaart is geïnstalleerd. De fabrikant adviseert het gebruik van een
SD-kaart met een geheugencapaciteit van minimaal 2 GB.
1. Installeer de SD-kaart (raadpleeg
2. Selecteer SD-KAART INSTALLATIE uit het MAIN MENU (HOOFDMENU).
Opmerking: De optie SD-KAART INSTALLATIE wordt alleen weergegeven als er een SD-kaart is
geïnstalleerd.
3. Selecteer een optie.
Optie
UPGRADE SOFTWARE
(voorwaardelijk)
LOGS OPSLAAN
CONFIG. BEHEREN
MET APPARATEN
WERKEN
Firmware updaten
Gebruik een SD-kaart met een upgradebestand om de firmware voor de controller, sensor of
netwerkkaart te updaten. Het upgrademenu wordt alleen weergegeven wanneer er op de SD-kaart
een upgradebestand staat.
1. Plaats de SD-kaart in het slot voor de SD-kaart.
2. Selecteer SD-KAART INSTALLATIE uit het MAIN MENU (HOOFDMENU).
Opmerking: De optie SD-KAART INSTALLATIE wordt alleen weergegeven als er een SD-kaart is
geïnstalleerd.
3. Selecteer UPGRADE SOFTWARE en bevestig uw keuze. Selecteer het apparaat en de
upgradeversie, indien van toepassing.
4. Wanneer de upgrade is voltooid, verschijnt VERPLAATSEN VOLTOOID. op het display.
Verwijder de SD-kaart.
5. Start het instrument opnieuw, zodat de upgrade wordt uitgevoerd.
Kalibratie
De fabrikant adviseert de analyser na 1 dag gebruik te kalibreren, om alle systeemcomponenten in staat te stellen
zich te stabiliseren.
162 Nederlands
Afbeelding 4
Omschrijving
Geeft aan wanneer het upgradebestand op de SD-kaart staat. Selecteer het
specifieke apparaat voor de upgrade.
Selecteert het apparaat voor de te downloaden gegevens en het opslaan van de
logboeken voor de vorige dag, vorige week, vorige maand, of alle.
Slaat de back-upinstellingen op en zet ze terug, zet instellingen en/of
overdrachtinstellingen tussen instrumenten terug.
BESTANDEN LEZEN – selecteert de gegevens voor elk apparaat die op de SD-
kaart moeten worden opgeslagen. Opties: sensordiag, meetgegevens
(curvegegevens voor een meetcyclus), kal.historie, kal.gegevens en/of testscript.
BESTANDEN SCHRIJVEN – toont wanneer er een upgradebestand beschikbaar
is voor een nieuw meetcyclusscript.
L E T O P
op pagina 148).