Nauwkeurigheidscontrole En Kalibratie - Stanley SPL3 Manual De Instrucciones

Ocultar thumbs Ver también para SPL3:
Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 19
Opstellen
Lasergereedschap
• Plaats het lasergereedschap op een vlak en stabiel
oppervlak.
• Zet bij gebruik van de functie automatisch nivelleren de
slinger of de transportvergrendeling in de ontgrendelde
positie. Het lasergereedschap moet hierna in
rechtopstaande positie op een oppervlak binnen het
specifieke compensatiegebied worden geplaatst.
• Het lasergereedschap kan in iedere richting worden
opgesteld en alleen werken wanneer de vergrendeling
van de slinger of de transportvergrendeling in de
vergrendelde positie staat.
Hulpstukken bevestigen
• Plaats het hulpstuk op een plek waar het niet
gemakkelijk kan worden bewogen en dicht bij de
centrale locatie van het meetgebied.
• Stel het hulpstuk in zoals vereist. Pas de positionering
aan om er zeker van te zijn dat de basis van het hulpstuk
nagenoeg horizontaal is (binnen het compensatiebereik
van het lasergereedschap).
• Monteer het lasergereedschap aan het hulpstuk met
behulp van de bevestigingsmethode die past bij deze
combinatie van laser en hulpstuk.
OPGELET:
• Laat het lasergereedschap niet zonder een goed
aangedraaide bevestigingsschroef onbewaakt
aan een hulpstuk zitten. Niet goed aandraaien,
kan ertoe leiden dat het lasergereedschap valt
en schade oploopt.
OPMERKING:
• Het is de beste praktijk om het lasergereedschap bij
plaatsing op of verwijdering van een hulpstuk altijd met
één hand te ondersteunen.
• Draai bij het positioneren boven een doel de bevestiging
gedeeltelijk aan, plaats dan het lasergereedschap in de
juiste positie en draai het vervolgens geheel vast.
52
Bediening
OPMERKING:
• Zie Led-beschrijvingen voor indicaties tijdens gebruik.
• Het lasergereedschap moet voor gebruik altijd op
nauwkeurigheid worden gecontroleerd.
• In de handmatige modus staat Zelfnivellering UIT. De
nauwkeurigheid van de laserstraal is niet gegarandeerd
waterpas.
• Het lasergereedschap geeft aan wanneer het buiten het
compensatiebereik is. Raadpleeg Led-beschrijvingen.
Positioneer het lasergereedschap opnieuw zodat hij meer
waterpas staat.
• Zorg dat de stroom van het lasergereedschap UIT staat
wanneer hij niet in gebruik is en zet de vergrendeling van
de slinger in de vergrendelde stand.
Stroom
• Zet de aan/uit-schakelaar (zie afbeelding C) in de
ontgrendelde stand om het lasergereedschap AAN te
zetten.
• Zet de stroomschakelaar (zie afbeelding C) in de
vergrendelde stand om het lasergereedschap UIT te
schakelen.
Modus
• Alle laserstralen zijn geactiveerd wanneer de unit is
ingeschakeld.
Zelfnivellering (zie afbeelding
)
C
De unit bevindt zich in de zelfnivellerende
modus wanneer de slingervergrendeling op het
lasergereedschap in de aan-/onvergrendelde stand staat.
Toepassingen
Projectie loodlijn/punt
• Bepaal 2 referentiepunten die loodrecht moeten zijn.
• Lijn de neer- of opwaartse laserstraal uit met een
vastgesteld referentiepunt.
• De laserstraal/-stralen ertegenover worden op een
loodrecht punt geprojecteerd.
• Positioneer het gewenste object tot de laserstraal is
uitgelijnd met het tweede referentiepunt dat loodrecht
moet zijn met het vastgestelde referentiepunt.
STHT77342
Projectie waterpas/punt
• Gebruik de voorste laserstraal om het waterpas
referentiepunt naar het gewenste object te projecteren.
• B epaal 2 referentiepunten die waterpas moeten zijn.
• Lijn de voorste laserstraal uit met een vastgesteld
referentiepunt.
• Draai de laserunit met een statief of ander stilstaand
object om de voorste laserstraal naar een nieuwe locatie
te projecteren.
• Het laserpunt op de nieuwe locatie zal waterpas zijn met
het eerste punt.
• Positioneer het gewenste object totdat het uitgelijnd is met
het laserpunt.
Nauwkeurigheidscontrole
en kalibratie
OPMERKING:
• Het lasergereedschap wordt in de fabriek afgedicht en
gekalibreerd volgens de gespecificeerde nauwkeurigheden.
• Het is aanbevolen om voor het eerste gebruik een
kalibratiecontrole uit te voeren en vervolgens periodiek bij
toekomstig gebruik.
• Het lasergereedschap moet geregeld gecontroleerd
worden om de nauwkeurigheden te verifiëren, vooral voor
nauwkeurige indelingen.
• Gebruik bij nauwkeurigheidscontroles het grootste gebied
of de grootst mogelijke afstand, zo dicht mogelijk bij
de werkafstand. Hoe groter het gebied/de afstand, hoe
makkelijker het is om de nauwkeurigheid van de laser te
meten.
• De vergrendeling moet zich in onvergrendelde
positie bevinden zodat het lasergereedschap
zelfnivellerend is voordat de nauwkeurigheid wordt
gecontroleerd.
STHT77342
Nauwkeurigheid van loodrechte,
op- en neerwaartse laserstralen
(zie afbeelding
)
M
Plaats de laserunit zoals afgebeeld met de laser AAN.
M
1
Meet de afstanden D
en D
. Markeer de punten P
en P
1
2
1
Draai de laserunit 180° en behoud hierbij dezelfde
M
2
afstanden voor D
en D
. Lijn de neerwaartse laserstraal uit
1
2
met punt P
. Markeer punt P
.
2
3
Meet de afstand D
tussen punten P
en P
.
M
3
3
3
1
• Bereken de maximale offsetafstand en vergelijk met D
• Wanneer D
niet minder dan of gelijk is aan de
3
berekende maximum offsetafstand, dient het
gereedschap te worden terugbezorgd aan uw
Stanley-distributeur om gekalibreerd te worden.
Maximale offsetafstand (SPL3):
m x 0,6 mm m ) + (D
m x 1,2 mm m )
= (D
1
2
Maximum
ft x 0,0072 in ft ) + (D
ft x 0,0144 in ft )
= (D
1
2
Vergelijk: (zie afbeelding
)
M
3
D
≤ Maximum
3
Voorbeeld:
• D
= 3 m, D
= 1 m, D
= 1,5 mm
1
2
3
• (3 m x 0,6 mm m ) + (1 m x 1,2 mm m ) = 3,0 mm
(maximale offsetafstand)
• 1,5 mm ≤ 3,0 mm (WAAR, het gereedschap bevindt
zich binnen de kalibratiewaarden)
.
2
.
3
53

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido