AMPERFIED kan uitsluitend verantwoordelijkheid
nemen voor de leveringstoestand van het laadsysteem
en voor alle door vakpersoneel van AMPERFIED verrichte
werkzaamheden.
1.2.3.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
voor Zwitserland
Gebruik bij de versie met 7,5 m-laadkabel in Zwitserland
een geleidingssysteem voor leidingen.
1.2.4.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
voor Nederland en Italië
Sluit op de digitale uitgang SW (afb. 6 - nr. 2) bijvoorbeeld
een activering op afstand voor de voorgeschakelde RCD
of een contactor aan.
U
= 24 V
max
I
= 3 A
max
1.3
Opmerkingen voor personen met
actieve medische hulpmiddelen
Actieve medische hulpmiddelen zijn bijvoorbeeld:
pacemaker, DBS-neurostimulator, geïmplanteerde
defibrillator, insulinepomp. Laadsystemen van de firma
AMPERFIED die reglementair worden gebruikt, voldoen
aan de Europese richtlijn inzake de elektromagnetische
compatibiliteit met betrekking tot de storingsemissie in
industriële zones. Als personen met actieve medische
hulpmiddelen werkzaamheden aan laadsystemen en
de inrichtingen hiervan bij reglementair normaal bedrijf
willen uitvoeren, kan AMPERFIED geen uitspraak doen
over de geschiktheid van dergelijke actieve medische
hulpmiddelen.
AMPERFIED is niet in staat de desbetreffende actieve
medische hulpmiddelen te beoordelen met betrek-
king tot hun gevoeligheid voor elektromagnetische
stralingen. Dit kan alleen de fabrikant van het actieve
medische hulpmiddel doen. Tot de inrichtingen die
in aanmerking moeten worden genomen, behoren
bijvoorbeeld schakelkasten, RFID-readers en displays.
Daarom adviseert AMPERFIED de desbetreffende per-
sonen pas na overleg met de fabrikant van het actieve
medische hulpmiddel en de bevoegde verzekeraar aan
onze laadsystemen te laten werken. Waarborg in ieder
geval vooraf dat er nooit gezondheids- of veiligheids-
risico's bestaan.
AANWIJZING
PERSONEN MET ACTIEVE MEDISCHE HULPMID-
DELEN MOGEN NIET AAN DE LAADSYSTEMEN EN
DE GENOEMDE INRICHTINGEN WERKEN OF ZICH
DAAR BEVINDEN, BIJV. VOOR ONDERHOUD OF
HET VERHELPEN VAN STORINGEN.
1.4
Werken aan het laadsysteem zonder
gevaren
Voordat de laadkoppeling in het voertuig gestoken wordt:
•
De aansluitleiding van het laadsysteem moet volledig
afgewikkeld zijn.
•
Controleer of de behuizing van het laadsysteem, de
aansluitleiding, de laadkoppeling en de aansluitingen
onbeschadigd zijn.
•
Raak de steekverbinding van het laadsysteem
uitsluitend aan de laadkoppeling aan en niet aan de
laadkabel.
•
Let erop dat er geen struikelpunten aanwezig zijn
door bijv. de laadkabel.
Tijdens het laden:
•
Houd onbevoegde personen bij het laadsysteem
vandaan.
•
Als het laadsysteem aangesloten is, mag u het
voertuig niet met een hogedrukreiniger reinigen of
wassen, omdat de steekverbinding niet bestand is
tegen water onder druk.
Bij storingen of uitval van het laadsysteem:
•
Koppel het laadsysteem van de voedingsspanning los
door het uitschakelen van de bijbehorende zekering
in het gebouw. Bevestig een bord met de naam van
de persoon die de zekering weer mag inschakelen.
•
Breng onmiddellijk een elektricien op de hoogte.
Elektrische inrichtingen:
•
Houd de behuizing van het laadsysteem altijd gesloten.
1.5
Installatie en controles
Aanwijzingen voor de keuze van de beveiligingen voor
basis- en foutbescherming met betrekking tot directe
en indirecte aanraking:
•
Leidingbeveiliging
De beveiliging van het laadsysteem moet plaats-
vinden in overeenstemming met de betreffende
nationale voorschriften. De beveiliging is afhankelijk
van bijvoorbeeld de vereiste uitschakeltijd, inwendige
netweerstand, geleiderdoorsnede, leidinglengte en
het ingestelde vermogen van het laadsysteem. De
kortsluitingsbeveiliging van de leiding moet een
karakteristiek bezitten die een 8- tot 10-voudige I
toelaat en mag een maximale nominale stroom van
16 A, afhankelijk van het ingestelde vermogen van het
laadsysteem, niet overschrijden. Gebruik uitsluitend
installatieautomaten met een nominaal uitschakel-
vermogen van 6 kA. De I²t waarde van de zekering
mag niet hoger zijn dan 80 kA²s.
•
Aardlekschakelaar
Schakel ter bescherming van personen bij ieder
laadsysteem een eigen RCD voor. Gebruik hiervoor
minstens een RCD type A met een I
•
DC-lekstroomherkenning (IEC 62955)
Het laadsysteem beschikt over een 6 mA DC-lek-
stroomherkenning. Bij een lekstroom van 6 mA DC
of hoger wordt het laadsysteem uitgeschakeld.
A anwijzingen hierover vindt u in de tabel "Diagnose".
Nederlands
nom
van 30 mA AC.
ΔN
75