Nederlands
•
Aanwijzingen voor eerste controles na installatie en
herhalingscontroles
Nationale voorschriften kunnen vóór de inbedrijfna-
me en met regelmatige tussenpozen controles van
het laadsysteem voorschrijven. Voer deze controles
uit overeenkomstig de toepasselijke voorschriften.
Hierna ontvangt u aanwijzingen over hoe deze con-
troles uitgevoerd kunnen worden.
•
Controle beschermingsgeleider
Meet na de installatie en vóór het eerste inschakelen
de continuïteit van de beschermingsgeleider. Verbind
hiervoor de laadkoppeling met een testadapter voor
voertuigsimulatie volgens EN IEC 61851-1. Meet de
weerstand van de beschermingsgeleider tussen de
beschermingsgeleideraansluiting van de adapter en
het aansluitpunt van de beschermingsgeleider in
de installatie van het gebouw. De waarde van de be-
schermingsgeleider mag bij een totale lengte van de
leiding (aansluitleiding van het laadsysteem en voer-
tuiglaadkabel) tot 5 m de waarde van 300 mΩ niet
overschrijden. Bij langere leidingen moeten verhogin-
gen conform de toepasselijke nationale voorschriften
worden opgeteld. De weerstand mag in ieder geval
de waarde van 1 Ω niet overschrijden.
•
Isolatiecontrole
Omdat het laadsysteem over netscheidingsrelais
beschikt, zijn twee isolatiemetingen vereist. Het
laadsysteem moet hiertoe van de netvoeding losge-
koppeld zijn. Schakel daarom voorafgaand aan de
meting de netspanning op de installatieautomaat in
de huisinstallatie uit.
» 1. Meting primaire zijde van het laadsysteem
Meet aan de primaire zijde van het laadsysteem de
isolatieweerstand op het aansluitpunt van de toe-
voerleiding van het laadsysteem in de huisaanslui-
ting. De waarde mag 1 MΩ niet onderschrijden.
Het laadsysteem is voorzien van een over-
spanningsbeveiligingsinrichting. Hier mag
in het kader van de meting rekening mee
worden gehouden.
» 2. Meting secundaire zijde van het laadsysteem
Verbind hiervoor de laadkoppeling met een
testadapter voor voertuigsimulatie volgens
EN IEC 61851-1. Voer de isolatiemeting uit door
middel van de meetaansluitingen op de testadap-
ter. De waarde mag 1 MΩ niet onderschrijden. Als
alternatief kan ook de verschilstroommethode in
combinatie met de meting van de beschermings-
geleiderstroom worden uitgevoerd. De waarde
van 3,5 mA mag in beide gevallen niet worden
overschreden. Verbind voor deze metingen de laad-
koppeling met een testadapter voor voertuigsimu-
latie volgens EN IEC 61851-1. De metingen moeten
in toestand C van de adapter worden uitgevoerd.
De verschilstroommeting moet worden uitgevoerd
op het aansluitpunt van de toevoerleiding van het
laadsysteem in de huisaansluiting.
76
De volgende meting kan naargelang het
gebruikte meetapparaat niet op de adapter
worden uitgevoerd. Voer in dat geval de
controle uit op de aansluitklemmen.
•
Controle van de uitschakelvoorwaarde in geval van
kortsluiting (Z
)
L-N
Verbind voor deze metingen de laadkoppeling met
een testadapter voor voertuigsimulatie volgens
EN IEC 61851-1. De metingen moeten in toestand C
van de adapter worden uitgevoerd. Voer de metingen
uit op meetaansluitingen van de testadapter. De
waarden overeenkomstig de gekozen installatie-
automaat moeten in acht genomen worden.
•
Controle van de uitschakelvoorwaarde in geval van
een fout (RCD-activering)
Verbind voor deze metingen de laadkoppeling met
een testadapter voor voertuigsimulatie volgens
EN IEC 61851-1. De meting moet in toestand C van de
adapter worden uitgevoerd. Voer de meting uit op
de meetaansluitingen van de testadapter met een
geschikt meetapparaat. De waarden overeenkomstig
de gekozen RCD en het net moeten in acht genomen
worden.
•
Controle van de geïntegreerde DC-lekstroomher-
kenning
Verbind voor deze metingen de laadkoppeling met
een testadapter voor voertuigsimulatie volgens
EN IEC 61851-1. De metingen moeten in toestand C
van de adapter worden uitgevoerd. Voer de metingen
uit op meetaansluitingen van de testadapter met een
geschikt meetapparaat. Het laadsysteem moet bij
een lekstroom groter dan 6 mA DC de laadkoppeling
van het net loskoppelen. De storingsmelder op het
laadsysteem moet reageren.
•
Controle van de voorgeschakelde RCD
De voorgeschakelde RCD moet op het aansluitpunt
van de voedingskabel van het laadsysteem in de
huisaansluiting gecontroleerd worden. De RCD moet
conform de nationale voorschriften actief worden.
1.6
Opmerkingen m.b.t. gebruikte tekens,
symbolen en markeringen
Gevarenaanduiding:
Duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie, die tot de
dood of tot ernstig letsel kan leiden als de veiligheids-
maatregelen niet worden opgevolgd. Werkzaamheden
mogen uitsluitend door vakkundige personen worden
uitgevoerd.
Opmerking:
aanvullende informatie.