• Houders met snelkoppeling (13:C)
Deze houders staan toe om gemakkelijk en
snel over te gaan van het ene naar het andere
accessoire.
De spanning van de riem lossen: zie afbeelding 13 en 15.
Spanning van de riem: zie afbeelding 13 en 14.
5. GEBRUIK VAN DE MACHINE
5.1. VOORAFGAANDE HANDELINGEN
• Olie en benzine bijvullen
BELANGRIJK De machine wordt zonder motorolie en brand-
stof geleverd.
Vooraleer de machine te gebruiken, moet men de
aanwezigheid van brandstof en het oliepeil controleren.
Voor de modus en de voorzorgsmaatregelen betreffende het
tanken/bijvullen moeten de voorschriften gevolgd worden die
zijn aangeduid in het boekje van de motor.
• Verstelling van de stoel
Zie afbeelding 16.
De stoel is verstelbaar, en kan naar voor en
achter geregeld worden:
1. Los de knoppen (16:A) zonder gereedschappen
te gebruiken.
2. Verplaats de stoel in de gewenste positie.
3. Sluit de knoppen (16:A) handmatig.
OPMERKING De knoppen (16:A) en de stoel (16:B) worden
beschadigd als gereedschappen worden gebruikt.
• Afstelling stuur (17:E)
Stuur type "II":
Draai de stelknop (17:D) van het stuur los om het stuur zelf
in de gewenste positie te plaatsen. Draai de knop opnieuw
vast.
• Afstelling van de maaihoogte (10:B)
De schakelaar staat de continue afstelling van
de maaihoogte toe.
De maaigroep wordt aangesloten op de aansluiting (17:C).
• Bandenspanning
Voor de bandenspanning wordt verwezen naar "0 TABEL
TECHNISCHE GEGEVENS".
• Voorbereiding van de machine voor het werk
OPMERKING Met deze machine kan men het gras op ver-
schillende wijzen maaien; vooraleer het werk aan te vangen,
raadt men aan de machine af te stellen al naargelang de wijze
waarop men het gras wil maaien.
5.2. VEILIGHEIDSCONTROLES
• Algemene veiligheidscontroles
Object
Brandstofsysteem en
verbindingen.
Elektrische kabels
Uitlaat.
Resultaat
Geen lekken.
Isolatie volledig intact.
Geen mechanische schade.
Geen lekken in de aan-
sluitpunten. Alle schroeven
vastgedraaid.
Object
Oliecircuit
Activeer de machine in
vooruit/achteruit, en laat het
gaspedaal los.
Rijtest
• Controles van de veiligheidsinrichtingen
Status
Het pedaal van de
bedrijfsrem is niet
ingetrapt.
Motor ingeschakeld.
5.3. GEBRUIK OP HELLEND TERREIN
BELANGRIJK De machine mag niet worden gebruikt op hel-
lingen van meer dan 10°, ongeacht de rijrichting.
BELANGRIJK Verlaag de snelheid op hellingen en in scher-
pe bochten om het kantelen en controleverlies over het voer-
tuig te vermijden.
5.4. START EN WERKING
• Starten
1. Open de benzinekraan (19).
2. Controleer dat de kabels van de bougies in de respec-
tievelijke zittingen zijn geplaatst.
3. Schakel de aftakas uit (10:A).
4. Houd het rem-/tractiepedaal niet ingedrukt (9:D).
Bij koud opstarten:
- Voor modellen 2WD
1. Schakel de overbrenging (11:A1) in.
- Voor modellen 4WD
1. Schakel de overbrenging (12:A1-B1) in.
2. Activeer de parkeerrem (9:B).
3. Geef vol gas (10:E).
4. Sluit de lucht (indien voorzien) (10:G1).
5. Draai de contactsleutel, en schakel de machine in.
Bij warm opstarten:
- Voor modellen 2WD
1. Schakel de overbrenging (11:A1) in.
- Voor modellen 4WD
1. Schakel de overbrenging (12:A1-B1) in.
2. Activeer de parkeerrem (9:B).
3. Geef vol gas (10:E).
4. De luchtbediening moet ingedrukt zijn (10:G2) (indien
aanwezig).
5. Draai de contactsleutel, en schakel de machine in.
OPMERKING Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf
dan niet te lang aanhouden om de accu niet uit te putten en
de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de «stop»
stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten.
Indien het probleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «8»
van deze handleiding en de handleiding van de motor.
• Rijden
1. Druk het pedaal helemaal in (9:B) en laat het los.
2. Activeer het pedaal (9:D) om de machine te bewegen.
3. Bereik de werkzone.
NL - 5
Resultaat
Geen lekken. Geen schade.
De machine zal stoppen.
Geen abnormale trillingen.
Geen abnormaal geluid.
Actie
Resultaat
Probeer te
De motor wordt
starten.
niet gestart.
De bediener
De motor valt stil.
staat op van de
stoel.