5.1 Bedieningselementen en aanduidingen op de lampstaaf
• Schuif de hoofdschakelaar
in de stand ON om de flitser in te schakelen.
Als de flitser opgeladen is licht de aanduiding van flitsparaatheid
op. In de onderste stand van de hoofdschakelaar is de flitser uitgeschakeld.
• Met de schakelaar voor de hulpreflector
dering bij het indirect flitsen, de hulpreflector
Schuif daarvoor de schakelaar
tor teveel licht geeft, dan kan door de schakelaar
te zetten de hoeveelheid licht tot de helft, c.q. tot een kwart worden vermin-
derd. Een ingeschakelde hulpreflector wordt in het display met het symbool
aangegeven. In de onderste stand van de schakelaar is de hulpreflector
uitgeschakeld.
Het werken met de hulpreflector is in principe alleen met gezwenkte
hoofdreflector, dus bij het indirect flitsen zinvol! Als de hoofdreflector
niet wordt gezwenkt wordt de hulpreflector daarom niet geactiveerd
en wordt het symbool
niet aangegeven! De onderliggende functies
van stroboscoop en Metz-Remote worden door de hulpreflector niet
ondersteund.
• Met de toets ML
kan, als de flitser opgeladen is, een instellicht
(Modelling-Light, ML) worden afgegeven. Bij dit instellicht gaat het om een
stroboscopische flits met hoge frequentie. Bij een duur van ong. 4 s. ont-
staat de indruk van quasi continulicht. Met dit instellicht kan de lichtverde-
ling en de schaduwwerking reeds vóór de opname worden beoordeeld.
Druk voor het ontsteken van het instellicht gedurende ong. 2 s. op de toets
ML
. In het draadloze Metz-Remote-systeem wordt door het ontsteken
van het instellicht op de controllerflitser ook het instellicht van alle slave-flit-
sers die van een instellichtfunctie zijn voorzien, ontstoken.
• Met de schakelaar LOCK
kunnen de toetsen van de stuurunit tegen
onbedoeld verstellen worden vergrendeld. Schuif voor het vergrendelen
van de toetsen de schakelaar
display wordt dan het symbool
Voor het ontgrendelen van de toetsen schuift u de schakelaar
onderste stand.
56
kan, bijv. voor frontale ophel-
worden ingeschakeld.
in de bovenste stand. Als de hulpreflec-
in de middelste stand
in zijn bovenste stand (LOCK). In het
aangegeven.
in zijn
De ontspanknoppen voor handbediening
de stuurunit, alsmede de toets ML
5.2 Bedieningselementen en aanduidingen op de stuurunit
De vier toetsen van de stuurunit hebben elk een verschillende functie. De
eraan toegekende functie wordt daarbij recht boven de toets in het display
van de stuurunit aangegeven.
Bij de eerste druk op de toets wordt eerst de verlichting in het display van de
stuurunit voor ong. 10 s. ingeschakeld. Bij elke keer dat u weer op een toets
drukt, wordt die tijd verlengd en wordt de betreffende functie aangestuurd,
c.q. geactiveerd.
Door op de toets te drukken wordt de flitsfunctie (TTL, automatisch-flitsen A,
manual M, stroboscoop enz.) uitgekozen. Afhankelijk van de flitsfunctie kunnen
dan de verschillende flitsparameters (bijv. diafragmawaarde, zoomstand van
de reflector, correctiewaarde op de flitsbelichting, deelvermogen, ISO-waarde,
stroboscoopfrequentie enz.), c.q. extra bijzondere functies ingesteld worden.
Verklaring van de toetsen:
Toets 'Mode' Menu oproepen en flitsfunctie instellen (Modemenu).
Toets 'Para'
Flitsparameters oproepen en instellingen bijv. diafragmawaar-
de, ISO enz. veranderen (Parametermenu).
Toets 'SEL'
Bijzondere functies oproepen en instellen (keuzemenu).
Toets 'Set'
Settoets voor het bevestigen van de keuze van een bijzondere
functie
Toets
Ontspanknop voor handbediening
Toets
Returntoets voor het bevestigen van de instellingen.
Toetsen
UP / DOWN – toetsen voor het navigeren in een menu.
Toetsen + — PLUS / MINUS – toetsen voor het veranderen van de instel-
waarden.
op de lampstaaf en
worden niet meevergrendeld!
. Proefflits ontsteken.