7.3 Duwstang monteren
(MB 4 RTP)
● Beschermhulzen(I) met de lange
zijde naar binnen op bovenstuk
duwstang (1) steken.
● Bovenstuk duwstang (1) aan onderstuk
duwstang (2)houden, bouten (F) van
buiten naar buiten door de boringen (3)
steken. Borgringen (G) en
borgmoeren (H) erop plaatsen en met
22 - 28 Nm vastdraaien.
● Correcte montage controleren:
Het bovenstuk duwstang moet vast met
het onderstuk duwstang verbonden
zijn.
7.4 Kabelclip monteren
● Trekkabel motorstop (1) met
kabelclip (B) aan het linker
bovenstuk duwstang bevestigen.
● MB 4 RT, MB 4 RTP:
Trekkabel wielaandrijving (2) met
kabelclip (B) aan het rechter bovenstuk
duwstang bevestigen.
Volgende afstanden tussen de onderkant
van rand/paneel en kabelclip aanhouden:
MB 4 R, MB 4 RT: 42 - 44 cm
MB 4 RTP: 37 - 39 cm
7.5 Kabel vastmaken (MB 4 RT,
MB 4 RTP)
● Trekkabel wielaandrijving (1) in
de geleiding (2) langs het rastsegment
drukken.
76
7.6 Brandstof en motorolie
4
Kans op letsel!
Let op de veiligheidsinstructies in
het hoofdstuk "Voor uw veiligheid".
(
4.2)
Brandstof
Gebruik uitsluitend verse,
milieuvriendlijke merkbrandstof:
– Loodvrije benzine
Gegevens over de juiste
brandstofkwaliteit – octaangetal vindt u in
de gebruiksaanwijzing verbrandingsmotor.
Motorolie
Gebruik uitsluitend biologisch
afbreekbare motoroliën. VIKING
beveelt aan om volgende
5
motorolie te gebruiken:
6
– VIKING SAE 30
– VIKING 10W-30
De vulhoeveelheid olie vindt u in de
gebruiksaanwijzing verbrandingsmotor.
Controleer regelmatig het oliepeil
(zie gebruiksaanwijzing
verbrandingsmotor).
Brandstof bijtanken
Gebruik bij het tanken een
voldoende grote vultrechter, om
morsen van brandstof te vermijden.
7
● Tankdop (1) eraf schroeven.
● Vultrechter (2) inzetten.
● Jerrycan (3) rustig houden en de
brandstof voorzichtig in meerdere
malen tot ca. 4 cm onder de rand van
8
de tank vullen.
Hoe meer brandstof reeds werd gevuld,
des te kleiner moeten de hoeveelheden
per stap worden.
Tussendoor steeds opnieuw de inhoud
in de tank controleren, hiervoor de
vultrechter wegnemen.
● Tankdop (1) terug opschroeven.
8. Bedieningselementen
8.1 Algemeen
Gevaar voor letsel
Neem de
veiligheidswaarschuwingen in het
hoofdstuk ´Voor uw veiligheid´ in
acht. (
4.).
● Zet het apparaat voor alle beschreven
werkzaamheden op een vlakke en
stevige ondergrond.
8.2 Hoogteverstelling duwstang
De hoogte van de duwstang kan
individueel worden ingesteld.
9
● Moeren (1) en (2) losmaken.
● De duwstang door op en neer te
bewegen op een aangename
bedieningshoogte instellen en
vasthouden.
● Moeren (1) en (2) weer vastdraaien.
10
0478 111 9924 C - NL