lasstromen en snelheid van de draad).
4.3 OPROEP EN OPSLAAN VAN DE PROGRAMMA'S
4.3.1 OPROEP DOOR DE FABRIKANT VOOROPGESLAGEN PROGRAMMA'S
4.3.1.1 Programma's SYNERGETISCHE MIG-MAG
De lasmachine voorziet 44 opgeslagen synergetische programma's, met
karakteristieken aangeduid in de tabel (TAB. 3) waarnaar men moet verwijzen voor
de selectie programma aangepast aan het type van lassen dat men wenst uit te
voeren.
De selectie van een bepaald programma wordt uitgevoerd door achtereenvolgens de
toets "PRG" in te drukken waarmee op het display een nummer overeenstemt bevat
tussen "0" en "44" (met het nummer "0" stemt geen synergetisch programma overeen
maar de werking in de modaliteit manueel, zoals beschreven wordt in de volgende
paragraaf).
Nota: In een synergetisch programma is van prioritair belang de uitvoering van
de keuze van de gewenste modaliteit van transfer, PULSE ARC ofwel SHORT/
SPRAY ARC, middels de desbetreffende toets (zie FIG.C toets (7)).
Nota: Alle typologieën van draad die niet voorzien zijn in de tabel kunnen
gebruikt worden in modaliteit manueel "PRG 0".
4.3.1.2 WERKING IN MODALITEIT MANUEEL ("PRG 0")
De werking in manueel stemt overeen met het cijfer "0" op het display en is alleen
actief indien eerder de modaliteit van transfer SHORT/SPRAY ARC geselecteerd
werd (FIG. C toets (7)).
In deze modaliteit, gezien er geen enkele synergie voorzien is, moeten alle parameters
van lassen manueel door de operator ingesteld worden.
Opgelet! De instelling van alle parameters is vrij, dus is het mogelijk dat de eraan
toegekende waarden niet compatibel zijn met een correcte lasprocedure.
Nota: Het is NIET mogelijk de modaliteit van transfer PULSE ARC te gebruiken
in selectie manueel.
4.3.2 OPSLAAN EN OPROEPEN VAN GEPERSONALISEERDE PROGRAMMA'S
IN MIG-MAG
4.3.2.1 Inleiding
De lasmachine staat toe gepersonaliseerde werkprogramma's op te slaan (SAVE)
m.b.t. een SET van parameters geldig voor een bepaalde lasoperatie. Elk opgeslagen
programma kan opgeroepen worden (RECALL) op gelijk welk ogenblik en plaatst
hierbij de lasmachine ter beschikking van de gebruiker "klaar voor het gebruik " voor
een specifieke operatie die eerder geoptimaliseerd werd.
4.3.2.2 Capaciteiten van opslaan van gepersonaliseerde programma's in MIG-
MAG
De lasmachine voorziet het opslaan van verpersoonlijkte programma's in drie groepen
met verwijzing naar de drie modaliteiten van transfer in synergie (SHORT/SPRAY
ARC Pulse arc en Pulse on pulse) en naar de werking met manuele werkwijze, met
de volgende kenmerken:
- PULSE ARC SYNERGETISCH PULSE ON PULSE: 10 programma's kunnen
opgeslagen worden (nummers beschikbaar van "1" tot "10"),
- SYNERGETISCHE PULSE ARC: 10 programma's die opgeslagen kunnen worden
(nummers beschikbaar van "1" tot "10"),
- SYNERGETISCH SHORT/SPRAY ARC: 10 programma's die opgeslagen kunnen
worden (nummers beschikbaar van "1" tot "10"),
- MANUEEL SHORT/SPRAY ARC ("PRG=0"): 10 programma's die opgeslagen
kunnen worden (nummers beschikbaar van "1" tot "10").
Om het programma dat men wenst te gebruiken effectief op te roepen, is het van
prioritair belang, voor wat betreft de selectie van het nummer (zoals beschreven
in de par.4.3.1), de keuze van de gewenste modaliteit van transfer PULSE ARC,
PULSE ARC PULSE-ON- PULSE of SHORT/SPRAY ARC uitvoeren ofwel "PRG=0"
selecteren indien vooraf opgeslagen programma's in manuele werkwijze.
4.3.2.3 Procedure van opslaan (SAVE).
Nadat men de lasmachine op optimale wijze geregeld heeft voor een bepaalde
lasoperatie, moet men als volgt tewerk gaan (zie FIG.C):
a) De toets (5) "SAVE" indrukken.
b) Op het display (16) verschijnt "Pr" en een nummer (bevat tussen "1" en "10") op
het display (15).
c) Door aan de knop encoder (zonder onderscheid (13) of (14)) te draaien, het
nummer kiezen waarmee men het programma wenst op te slaan (zie ook 4.3.2 ).
d) Opnieuw de toets "SAVE" indrukken.
e) De displays (15) en (16) knipperen.
f) De toets "SAVE" binnen de twee seconden terug indrukken.
g) Op de displays verschijnt "St Pr" , dus het programma is opgeslagen; na 2
seconden veranderen de displays automatisch naar de waarden m.b.t. de juist
opgeslagen parameters.
Nota. Indien met knipperende displays de toets "SAVE" niet terug wordt ingedrukt
binnen 2 seconden, geven de displays "No St" en het programma wordt niet
opgeslagen; de displays keren automatisch terug naar de beginaanwijzing.
4.3.2.4 Procedure van oproep van een gepersonaliseerd programma (RECALL)
Voordat men de operaties voor het oproepen van een programma uitvoert, moet men
controleren of de geselecteerde modaliteit van transfer (PULSE ARC, PULSE ARC
PULSE-ON-PULSE, SHORT/SPRY ARC of "PRG=0") effectief diegene is waarmee
men wenst te werken.
Vervolgens als volgt tewerk gaan (zie FIG.C):
a) De toets "RECALL" indrukken.
b) "Pr" verschijnt op het display (16) en een nummer (bevat tussen "1" en "10") op het
display (15).
c) Door aan de knop encoder (zonder onderscheid (13) of (14)) te draaien het
nummer kiezen waarmee het programma dat men wenst te gebruiken opgeslagen
was.
d) De toets "RECALL" terug indrukken voor een tijdsduur langer dan 2 seconden.
e) Op de displays verschijnt "Ld Pr" dus het programma werd opgeroepen; de
displays veranderen automatisch na 2 seconden naar de waarden m.b.t. het juist
opgeroepen programma.
Nota. Indien de toets "RECALL" niet terug wordt ingedrukt voor een tijd langer dan
2 seconden, geven de displays "No Ld" en het programma wordt niet opgeroepen;
de displays keren automatisch terug naar de beginaanduiding.
NOTA:
- TIJDENS DE OPERATIES MET DE TOETS "SAVE" EN "RECALL" IS DE LED
"PRG" VERLICHT.
- EEN OPGEROEPEN PROGRAMMA KAN DOOR DE OPERATOR NAAR
BELIEVEN GEWIJZIGD WORDEN , MAAR DE GEWIJZIGDE WAARDEN
WORDEN NIET AUTOMATISCH OPGESLAGEN. INDIEN MEN DE NIEUWE
WAARDEN WENST OP TE SLAAN OP HETZELFDE PROGRAMMA, MOET MEN
DE PROCEDURE VOOR HET OPSLAAN UITVOEREN (zie 4.3.2.3).
- DE REGISTRATIE VAN DE GEPERSONALISEERDE PROGRAMMA'S EN DE
BIJHORENDE ORDENING VAN DE ERAAN GEKOPPELDE PARAMETERS IS
TEN LASTE VAN DE GEBRUIKER.
- ER KUNNEN GEEN GEPERSONALISEERDE PROGRAMMA'S WORDEN
OPGESLAGEN IN DE MODALITEIT ELEKTRODE MMA OF TIG.
5. INSTALLATIE
OPGELET! ALLE OPERATIES VAN INSTALLATIE EN ELEKTRISCHE
AANSLUITINGEN UITVOEREN MET DE LASMACHINE VOLLEDIG
UITGESCHAKELD EN LOSGEKOPPELD VAN HET VOEDINGSNET.
DE ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN MOETEN UITSLUITEND UITGEVOERD
WORDEN DOOR ERVAREN OF GEKWALIFICEERD PERSONEEL.
5.1 INRICHTING
- De lasmachine uitpakken;
- De connector van polarisatie invoeren indien de GRA niet verbonden wordt (FIG.
D);
- In geval van aanwezigheid van het wagentje en/of GRA, de desbetreffende
instructies in dotatie raadplegen.
5.2 MODALITEIT VAN OPTILLEN VAN DE LASMACHINE (FIG. E)
De lasmachine moet opgetild worden zonder wegneembare gedeelten (toorts,
gasbuizen, kabels, enz.) die zouden kunnen loskomen.
Zoals aangetoond op de figuur, de montage van de ringen van bevestiging uitvoeren
gebruikmakend van de twee schroeven M8x25 in dotatie als accessoire.
Opgelet: de hijsringen met oog met schroefdraden gat M8 UNI 2948-71 zijn niet
inbegrepen in de levering.
5.3 PLAATSING VAN DE LASMACHINE
De plaats van installatie van de lasmachine identificeren zodanig dat er zich geen
hindernissen bevinden ter hoogte van de opening van de ingang en de uitgang van
de koellucht (geforceerde circulatie middels ventilators, indien aanwezig); tegelijkertijd
controleren of er geen geleidend stof, corrosieve dampen, vocht, enz. aangezogen
worden.
Minstens 250mm ruimte vrijhouden rond de lasmachine.
OPGELET! De lasmachine plaatsen op een horizontaal oppervlak met
een adequaat draagvermogen voor het gewicht teneinde de kanteling
of gevaarlijke verplaatsingen te voorkomen.
5.4 AANSLUITING OP HET NET
5.4.1 Waarschuwingen
Voordat men gelijk welke elektrische aansluiting uitvoert, moet men verifiëren of de
gegevens van de kentekenplaat overeenstemmen met de spanning en de frequentie
van het net die beschikbaar zijn op de plaats van installatie.
De lasmachine moet uitsluitend aangesloten worden op een voedingssysteem met
een neutraalgeleider verbonden met de aarde.
Om
de
bescherming
tegen
differentiaalschakelaars gebruiken van het type:
- Type A (
) voor eenfase machines;
- Type B (
) voor driefasen machines.
Teneinde te voldoen aan de vereisten van de Norm EN 61000-3-11 (Flicker) raadt men
aan de lasmachine te verbinden met de punten van interface van het voedingsnet die
een impedantie hebben kleiner dan Zmax = 0.283ohm.
5.4.2 Stekker en contact
Een genormaliseerde stekker, (3P + T) met een adequaat vermogen met de
voedingskabel verbinden en een contact van het net voorinstellen uitgerust met
zekeringen of een automatische schakelaar; een speciale terminal van de aarde moet
verbonden worden met de aardegeleider (geel-groen) van de voedingslijn. De tabel
(TAB.1) geeft de aanbevolen waarden in ampères van de vertraagde zekeringen van
de lijn gekozen op basis van de max. nominale stroom verdeeld door de lasmachine
en van de nominale voedingsspanning.
5.5 VERBINDINGEN VAN HET LASCIRCUIT
OPGELET! VOORDAT MEN DE VOLGENDE VERBINDINGEN UITVOERT,
MOET MEN CONTROLEREN OF DE LASMACHINE UITGESCHAKELD
IS EN LOSGEKOPPELD IS VAN HET VOEDINGSNET.
De tabel (TAB. 1) geeft de aanbevolen waarde voor de laskabels (in mm
5.5.1 DRAADLASSEN MIG-MAG (FIG.F)
5.5.1.1 Verbinding met de gasfles
- Het reduceerventiel vastdraaien aan de klep van de gasfles en hierbij de
desbetreffende reductor geleverd als accessoire ertussen plaatsen, wanneer gas
Argon of mengsel Ar/CO
gebruikt wordt.
2
- De buis van de gastoevoer met de reductor en het bandje in dotatie vastdraaien:
vervolgens het ander uiteinde van de buis verbinden met de desbetreffende
aansluiting op de achterkant van de lasmachine en vastdraaien met het bandje in
dotatie.
- De instelknop van het reduceerventiel loszetten voordat de klep van de gasfles
geopend wordt.
5.5.1.2 Verbinding van de Toorts
- De toorts in de desbetreffende connector steken en hierbij manueel de instelknop
van blokkering goed vastdraaien.
- Voorinstellen voor de eerste lading van de draad, en hierbij de sproeier en het
contactbuisje demonteren om het buitenkomen te vergemakkelijken.
- Kabel lasstroom naar de snapmofverbinding (+).
- Kabel bediening naar de desbetreffende connector.
- Waterleidingen voor versies R.A. (watergekoelde toorts) met snelle aansluitingen.
- Erop letten dat de connectoren goed vastgedraaid zijn teneinde verhittingen en
verlies van efficiëntie te voorkomen.
- De buis van gastoevoer verbinden met de reductor en het bandje in dotatie
vastdraaien; vervolgens het ander uiteinde van de buis verbinden met de
desbetreffende aansluiting op de achterkant van de lasmachine en vastdraaien met
het bandje in dotatie.
5.5.1.3 Verbinding retourkabel van de lasstroom
- Moet verbonden worden met het te lassen stuk of met de metalen bank waarop het
steunt, zo dicht mogelijk bij de koppeling in uitvoering.
- Deze kabel moet verbonden worden met de klem met het symbool (-).
5.5.2 TIG-LASSEN (FIG. G)
5.5.2.1 Verbinding met de gasfles
- De drukreductor vastdraaien op de klep van de gasfles en hierbij de speciale
reductie tussenplaatsen die als accessoire wordt geleverd, wanneer gas Argon of
- 43 -
onrechtstreeks
contact
te
garanderen,
)
2