Met de hand in te stellen flitsfunctie
M
en
Lo
In deze functie wordt door de flitser een niet-
geregelde flits afgegeven met vol vermogen,
P 1/1 bij
M
of met een deel van het flitsver-
mogen, P 1/8 bij
M
Lo.
De aanpassing aan de opnamesituatie moet
via de diafragma-instelling op de camera, c.q.
door het instellen van een deel van het flitsver-
mogen. In het LC-display van de flitser wordt
de afstand van de flitser tot het onderwerp
aangegeven, zoals die voor een correcte be-
lichting moet worden aangehouden. (zie:
'Automatische aanduiding van de flitsreik-
wijdte', bladz. 74).
Instellingen op de flitser
1. Flitser inschakelen;
2. Druk zo vaak op de MODE-toets (3), dat in het
display
M
of
M
Lo knippert.
De instelling treedt onmiddellijk in werking en
na 5 sec. automatisch opgeslagen.
M
Aanduiding van flitsparaatheid
Als de flitscondensator opgeladen is, licht op
de flitser de aanduiding van flitsparaatheid
op en geeft daarmee aan, dat de flitser gereed
is om te flitsen. Dat betekent dat voor de eerst-
volgende opname flitslicht kan worden ge-
bruikt. Het symbool voor de flitsfunctie in het
display van de LEICA D-LUX 4 toont, met op-
gezette LEICA CF 22 echter alleen maar aan,
dat de flitser in- of uitgeschakeld is.
Bovendien verschijnt bij ingeschakelde LEICA
CF 22 nog een symbool in het display van de
camera, dat er op wijst dat de flitser opgezet is
(
/
, zie hiervoor ook: 'Instellingen op de
LEICA D–LUX 4 voor het gebruik met de flitser
LEICA CF 22, bladz. 69).
Als u een opname maakt voordat de aandui-
ding van flitsparaatheid verschijnt, wordt geen
flits ontstoken en kan de opname fout worden
belicht als de camera zich reeds naar zijn flits-
synchronisatietijd heeft omgeschakeld.
Als de flitser paraat is, kan met de handont-
spanner een proefflits (bijv. om te zien of hij
werkt) worden ontstoken.
73