Nederlands
• Voor een probleemloos functioneren van de
pomp/installatie wordt origineel Wilo toebehoren
aanbevolen.
7.1.1 Vaste, natte opstelling
• Vaste, natte opstelling (Fig. 1).
1: voetbochtstuk met pomphouder, profiel-
dichting, montage- en vloerbevestigingstoe-
behoren en buisspanner (pos. 1.1) voor
tweepijpssysteem. De geleidingsbuis (R¾" =
Ø26,9 volgens DIN 2440) moet door de
opdrachtgever voorzien worden.
2: terugslagklep met niet-verengde- door-
stroom- reinigingsopening, beluchtingsin-
richting en montagetoebehoren
3: afsluitkraan met montagetoebehoren
4: leidingbocht met montagetoebehoren
6: ketting
voor gedetailleerde informatie zie de catalogus
• De vaste buisaansluitingen aan de perszijde die-
nen door de opdrachtgever te worden voorzien.
• Het voetbochtstuk met het bodembevesti-
gingstoebehoren op de bodem van de put uitlijnen
en monteren.
• De persleiding met de benodigde armaturen (toe-
behoren) op het voetbochtstuk aansluiten.
• Pomphouder, profieldichting aan de persaanslui-
ting van de pomp bevestigen.
• De R¾"-geleidingsbuis (te leveren door de
opdrachtgever) op het voetbochtstuk steken.
• De pomp in de geleidingsbuis hangen en voor-
zichtig naar beneden laten zakken aan de ketting.
De pomp komt automatisch in de juiste positie en
dicht de persaansluiting aan het voetbochtstuk
door haar eigen gewicht af.
• De ketting op de houder van de geleidingsbuis
met een kettingsluiting bevestigen (door de
opdrachtgever te voorzien).
7.1.2 Verplaatsbare, natte opstelling
VOORZICHTIG! Gevaar de pomp te beschadigen!
De pomp moet worden beveiligd tegen omvallen
en wegschuiven.
• Verplaatsbare, natte opstelling MTS 40/21...27
(Fig. 2).
6: ketting
9: standvoet met bevestigingsmateriaal
10a: leidingbocht R1 ¼ (binnen-/buitendraad) met
montagetoebehoren
voor gedetailleerde informatie zie de catalogus
• Verplaatsbare, natte opstelling MTS 40/21...39
(Fig. 3).
6: ketting
9: standvoet met bevestigingsmateriaal
10b: leidingbocht R1 ½ (binnen-/buitendraad) met
flens en montagetoebehoren.
voor gedetailleerde informatie zie de catalogus
24
7.2 Elektrische aansluiting
WAARSCHUWING! Gevaar door elektrische
schokken!
De elektrische aansluiting dient door een door
het plaatselijke energiebedrijf (EB) erkende
elektro-installateur overeenkomstig de gel-
dende, plaatselijke voorschriften uitgevoerd te
worden.
• De stroomsoort en de spanning van de netaanslui-
ting moeten overeenkomen met de aanduidingen
op het typeplaatje,
• De pomp aarden volgens de voorschriften,
• Gebruik van een foutstroomschakelaar ≤ 30 mA,
• Gebruik van een onderbrekingsinrichting of scha-
kelaar met contactopeningen van ten minste 3
mm.
• Zekeringen: 16 A, traag, of automaten met een C-
karakteristiek,
• De schakelkast voor de pomp(en) moet als toebe-
horen of door de opdrachtgever aangeschaft wor-
den, en er moet een motorbeveiligingsschakelaar
voorhanden zijn, die op de nominale motorstroom
volgens het typeplaatje plus ongeveer twintig
procent ingesteld moet worden.
• Over het algemeen moeten alle schakelkasten
geinstalleerd worden buiten de explosiegevaar-
lijke zone.
• De aders van de aansluitkabel moeten als volgt
aangesloten worden:
Pomp met draaistroommotor (3~400V):
Voor de draaistroomaansluiting (DM) moeten de
aders van het vrije kabeluiteinde als volgt aange-
sloten worden:
MTS 40/...: 6-aderige aansluitkabel 6x1,0 mm
Adernr.
Klem
1
U
2
V
3
W
groen/geel
PE
4
T1 (WSK)
5
T2 (WSK)
Het vrije kabeluiteinde moet in de schakelkast
aangesloten worden (zie inbouw- en bedienings-
voorschriften van de schakelkast).
Pomp met wisselstroommotor (1~230V):
• Wisselstroomaansluiting (EM): de motor is in de
fabriek al aangesloten op de klemmenkast. De
aansluiting op het net gebeurt via klemmen L1, N,
PE van de klemmenstrook.
• Overeenkomstig DIN EN / IEC 61000-3-11 moet
de pomp met een vermogen van 1,5 kW voor
bedrijf op een energienet met een systeemimpe-
dantie Zmax aan de huisaansluiting van max.
0,125 (0,086) ohm bij een maximaal aantal van 6
(20) schakelingen aangesloten worden.
Indien de impedantie van het net en het aantal
schakelingen per uur groter zijn dan de hierboven
genoemde waarden, kan de pomp omwille van het
ongunstige netgedrag tijdelijke spanningsdalin-
gen en storende spanningsschommelingen ver-
oorzaken.
2
WILO SE 03/2009