SIGNAAL
Relais 1
Uitgangen die werken zoals geprogrammeerd in hoofdstuk 5. GEAVANCEERDE PARAMETERS.
Deze uitgangen zijn potentiaalvrij en met een maximale belasting van 5 A bij 230 Vac.
Relais 2
In de bedrijfsmodus met wandsteun. Aangezien er geen beschikking is over de koeling van de motorventilator zelf, zat het ventilatiesysteem worden
gebruikt dat standaard met genoemde steun is uitgerust om in deze koeling te voorzien.
VENTILATOR
Deze uitgang is 24 Vdc en wordt geactiveerd wanneer de omvormer de motor activeert.
IN1
Op deze ingangen kunt u elk potentiaalvrijcontact aansluiten dat de functies zoals geprogrammeerd in 5. GEAVANCEERDE PARAMETERS uitvoert.
IN2
IN3
OPMERKING: Zet deze ingangen niet onder spanning!
IN4
Op deze ingang kan een motortemperatuuropnemer worden aangesloten, waarmee de toestand van de motor bewaakt kan worden. Maakt de
aansluiting van een PTC- of NTC-opnemer mogelijk.
PTC (NTC)
Het type opnemer kan worden gekozen zoals geprogrammeerd in hoofdstuk 5. GEAVANCEERDE PARAMETERS.
Aansluiting van de drukomvormer of temperatuursensor (altijd 4-20 mA), met behoud van de juiste polariteit zoals aangegeven in het
aansluitschema van de omvormer zelf.
4-20mA
In het geval van één sensor, altijd aansluiten op ingang 4-20mA (1).
In het geval van een tweede sensor, aansluiten op ingang 4-20mA (2).
Externe ingang waarmee de draaisnelheid van de motor kan worden gewijzigd met behulp van een potentiometer, zoals gespecificeerd in
hoofdstuk 5. GEAVANCEERDE PARAMETERS.
De ingang heeft 3 contacten: +10 , AI1 , GND.
If you have a potentiometer with its own power at 10V, connect the signal between between AI1 and GND.
Als u een potentiometer hebt die geen eigen voeding heeft, sluit u de ingang van de potentiometer aan tussen +10 en GND en de uitgang
van de potentiometer op AI1.
Deze functie kan worden ingeschakeld door een van de digitale ingangspoorten te sluiten en op "Slave 0-10V" in te stellen in 5. GEAVANCEERDE
PARAMETERS.
De controlelogica is:
In de modi A (constante druk), B (drukverschil), D (constante temperatuur) en E (temperatuurverschil): (Figuur 3a op pagina 383).
- Stop onder 1 V.
- Maximale snelheid boven 9 V.
- Lineaire versnelling/vertraging tussen 1 V en 9 V.
0-10 V
In modus C (vaste snelheid) hangt de logica af van de waarde van het setpoint Slave 1V en het setpoint Slave 9 V
a) Het setpoint Slave 1V is kleiner dan het setpoint Slave 9 V: (Figuur 3b op pagina 383)
- Stop onder 0,5 V
- Ingangssignaal onder 1 V en pomp UIT --> Pomp UIT
- Ingangssignaal onder 1 V en pomp AAN --> Setpoint Slave 1V
- Lineaire versnelling/vertraging tussen 1 V en 9 V.
- Ingangssignaal hoger dan 9 V --> Setpoint Slave 9 V
b) Het setpoint Slave 1V is groter dan het setpoint Slave 9 V: (Figuur 3c op pagina 383)
- Stop boven 9,5 V
- Ingangssignaal boven 9 V en pomp UIT --> Pomp UIT
- Ingangssignaal boven 9 V en pomp AAN --> Setpoint Slave 9 V
- Lineaire versnelling/vertraging tussen 1 V en 9 V.
- Ingangssignaal onder 1 V --> Setpoint Slave 1V
Hiermee kan de frequentieomvormer worden bewaakt via het MODBUS-communicatieprotocol.
De configuratie van de MODBUS-communicatie kan worden aangepast zoals geprogrammeerd in hoofdstuk 6. FIJNAFSTELLINGEN.
MODBUS
Opmerking: Raadpleeg het hoofdstuk MODBUS voor MODBUS-parameters.
In deze klemmen moeten de verschillende omvormers die met elkaar moeten communiceren, onderling worden verbonden (maximaal 8). De
aansluiting geschiedt van punt paar punt. Klemmen 1 moeten op dezelfde wijze als klemmen 2 met elkaar worden verbonden.
RS485
BESCHRIJVING
201
NL