NL
Controleschema
VI-
Foutlusimpedantie (TN-systeem)
II
of aardingsweerstand (IT-sys-
teem) bevredigend.
IX Automatische elektrische veilig-
heidsinrichtingen juist ingesteld
(automatisch terugzetten niet mo-
gelijk).
X Speciale gebruiksomstandighe-
den zijn in acht genomen (motor-
veiligheidsschakelaar).
XI Alle kabels en leidingen die niet
gebruikt worden zijn juist aange-
sloten.
XI
Installatie met veranderbare span-
I
ning is in overeenstemming met
de documentatie.
XI-
Elektrische isolatie schoon/droog. ●
II
2. Ex-beveiligd deksel van de aansluitdoos aan-
brengen. Erop letten dat er geen vuildeeltjes
in de aansluitdoos zitten en de afdichting van
het deksel van de aansluitdoos rondom goed
op de aansluitdoos ligt. Aanhaalmomenten
van 1,4 Nm in acht nemen. Controleren of de
aansluitdoos dicht is.
19 In gebruik nemen
19.1 Controles vóór het in gebruik
nemen
1. De volgende controles uitvoeren: D = gede-
tailleerde controle, N = controle van dichtbij,
S = visuele controle
Controleschema
I
Geen beschadiging of niet-toe-
gestane wijzigingen aan het ap-
paraat.
II Toestand van de afdichting van
de aansluitdoos bevredigend.
Erop letten dat de aansluitingen
dicht zijn.
III Geen aanwijzing voor het bin-
nendringen van water of stof in
het huis in overeenstemming
met de IP-bepaling.
IV Gekapselde onderdelen onbe-
schadigd.
V Luchtstroom niet belemmerd.
Geen vreemde voorwerpen in de
luchtweg.
VI Afdichting van schachten, ka-
bels, buizen en/of leidingen be-
vredigend.
VII Leidingsysteem en overgang
naar gemengd systeem onbe-
schadigd.
VIII Apparaat is voldoende tegen
corrosie, weer, trilling en andere
storende factoren beveiligd.
IX Geen overmatige stof- of vuilop-
hopingen.
19.2 Controle reglementaire werk-
wijze
1. Apparaat inschakelen en de volgende contro-
les uitvoeren: D = gedetailleerde controle, N
= controle van dichtbij, S = visuele controle
Controleschema
I Draairichting of transportrichting.
II Voor correcte stroomopname zor-
gen. De nominale stroom (→ ty-
peplaatje) kan door plaatselijke
D N S
Controleschema
●
omstandigheden (buistraject,
hoogte boven de zeespiegel, tem-
peraturen) hoger of lager worden.
●
Overschrijding van I
le spanning door veroudering of
verlagen van de klemspanning
mogelijk (bijv. transformator).
●
III De thermische veiligheid wordt
door het motorveiligheidsschake-
laarsysteem veiliggesteld.
●
19.3 Instelling motorveiligheidsscha-
kelaar
● ●
1. Motorveiligheidsschakelaar op 0,32 A instel-
len.
De motor moet bij een aanspreekstroomverhou-
ding I
/I
= 1,5 binnen de tijd t
A
N
uitgeschakeld worden.
Mocht dit niet het geval zijn, dan moet de effec-
tief op het werkpunt optredende nominale
stroom worden bepaald en ingesteld en de test
moet worden herhaald.
20 Reiniging, onderhoud
Conform de richtlijn 1999/92/EC moeten de
werkplek en de arbeidsmiddelen met de nodi-
ge aandacht voor de veiligheid worden on-
derhouden. Met de in de EN 60079-17 vermel-
de punten moet rekening worden gehouden
en ze moeten worden uitgevoerd.
De termijnen moeten conform EN 60079-17 door
de exploitant worden vastgelegd en kunnen door
een toereikend onderhoudsconcept verlengd
worden – frequentie afhankelijk van de omge-
vingscondities en verwachte belemmeringen. Bij
D N S
stof en corrosieve omgeving moeten de onder-
● ● ●
houdstermijnen worden verkort.
Gevaar door elektrische schok.
Vóór toegang tot de aansluitklemmen alle voe-
●
dingsstroomkringen vrijschakelen.
Tegen opnieuw inschakelen beveiligen en de
spanningsloze toestand constateren.
Aarden en de AARDE met kort te sluiten actieve
●
onderdelen verbinden.
Naburige, onder spanning staande onderdelen
afdekken of afsluiten.
Breng een waarschuwingsbord zichtbaar aan.
●
Zorg ervoor dat er geen explosieve omgeving
en/of stoflagen aanwezig zijn.
● ● ●
Hete motoroppervlakken kunnen tot
huidverbrandingen leiden als u deze aan-
raakt.
● ● ●
Raak geen hete motoroppervlakken aan. Wacht
altijd tot de motor afgekoeld is.
●
Gevaar voor verwondingen bij ontbre-
kende afscherming tegen insteken/aanraken
(veiligheidsrooster) aan vrije luchtin-/uitlaat.
● ● ●
Er bestaat met name gevaar als de ventilator
voor personen toegankelijk wordt ingebouwd.
Gebruik uitsluitend met afscherming aan beide
kanten toegestaan.
● ● ●
Zones met mogelijke toegang tot roterende on-
derdelen (waaier) moeten met een afscherming
conform EN ISO 13857 worden beveiligd, bijv.
met MAICO veiligheidsrooster SG.. (voldoet aan
beschermingsgraad IP 20 conform EN 60529).
Beschadiging van het apparaat bij al vooraf
geïnstalleerde leidingtoevoer naar de aan-
sluitdoos.
Leidingtoevoeren kunnen beschadigd raken als
D N S
er aan de aansluitleiding getrokken wordt of het
●
apparaat aan de leiding wordt opgetild.
●
Niet aan aansluitleidingen trekken of het appa-
raat aan de leiding optillen.
D N S
20.1 Reiniging door een bevoegd
persoon
Ventilator regelmatig, met passende tussenpo-
zen met een vochtige doek reinigen, met name
bij nomina-
na een langere periode van stilstand.
max
Ventilator met kortere tussenpozen reinigen als
er te verwachten valt, dat er zich op de waaier
en andere onderdelen van de ventilator stofla-
gen afzetten.
●
20.2 Onderhoud door een bevoegd
persoon
De ventilator moet regelmatig worden gecontro-
leerd en onderhouden. Met name moet voor het
volgende worden gezorgd:
• de ongehinderde stroming in het luchtkanaal.
• de effectiviteit van het veiligheidsrooster.
= 300 seconden
• het in acht nemen van de toegestane tempera-
E
turen.
• het rustig lopen van de lagers. levensduur van
de lagers 40000 uur, afhankelijk van de toe-
passing.
• het vastzitten van de leidingen in de aansluit-
doos.
• een mogelijke beschadiging van aansluitdoos,
kabelschroefverbindingen, afsluitdoppen en
leidingen.
• het vast leggen van de leidingen.
Bij regelmatige veiligheidscontroles (onder-
houdstermijn) een complete controle conform de
vorige controleschema's verrichten.
Daarbij de werking van veiligheidsonderdelen,
luchtspleet, stroomopname, lagergeluiden, be-
schadigingen en buitensporige trillingen (bijv. on-
balans van de waaier) controleren. Vervuilingen
en vreemde deeltjes verwijderen.
20.3 Reparaties
Laat bij verslijting / slijtage van componenten
van het apparaat de ventilator uitsluitend door
een gecertificeerde reparatiewerkplaats repare-
ren of herstellen.
21 Verhelpen van storingen
Zie Gedrag bij een storing [} 75]
22 Demontage, milieuvriendelij-
ke afvalverwijdering
Vóór toegang tot de aansluitklemmen alle voe-
dingsstroomkringen vrijschakelen.
Tegen opnieuw inschakelen beveiligen en de
spanningsloze toestand constateren.
Aarden en de AARDE met kort te sluiten actieve
onderdelen verbinden.
Naburige, onder spanning staande onderdelen
afdekken of afsluiten.
Breng een waarschuwingsbord zichtbaar aan.
Zorg ervoor dat er geen explosieve omgeving
en/of stoflagen aanwezig zijn.
• Demontage uitsluitend door in ex-beveiliging-
opgeleide en bevoegde erkende elektricienst-
oegestaan.
nenten mogen alleen worden gedemonteerd
door elektrotechnisch geschoolde specialis-
ten. Een correcte verwijdering voorkomt negatie-
ve effecten op mens en milieu en maakt het mo-
gelijk waardevolle grondstoffen te hergebruiken
met zo weinig mogelijk milieueffecten.
Gevaar door elektrische schok.
Oude apparaten en elektronische compo-
77