NEDERLANDS
E. Het ophalen van de onderste beschermkap
op een oppervlak onder het materiaal dat
wordt gezaagd, kan verminderde controle
van de gebruiker over het gereedschap tot
gevolg hebben. De zaag kan gedeeltelijk uit
de zaagsnede omhoogkomen en daardoor
kan de kans dat het zaagblad wordt
verbogen, toenemen.
2. ONJUISTE INSTELLING VAN DE
ZAAGDIEPTE OP DE ZAAG
U maakt de meest efficiënte zaagsnede als
het zaagblad zo ver uitsteekt dat er slechts
een tand uitsteekt, zoals in Afbeelding 8 wordt
getoond. Zo kan de schoen het zaagblad
ondersteunen en wordt het verbuigen en knellen
in het materiaal tot een minimum beperkt. Zie
het hoofdstuk getiteld Afstelling zaagdiepte.
3. BUIGING VAN HET ZAAGBLAD
(VERKEERDE UITLIJNING IN DE
ZAAGSNEDE)
A. Wanneer u harder duwt bij het zagen, kan
het zaagblad buigen.
B. Wanneer u probeert de zaag in de
zaagsnede te draaien (probeert terug te
komen op de gemarkeerde lijn) kan dat tot
gevolg hebben dat het zaagblad buigt.
C. Buiten uw macht reiken of de zaag bedienen
in een verkeerde lichaamshouding (uit
evenwicht), kan buigen van het zaagblad tot
gevolg hebben.
D. Het verplaatsen van uw handen of een
andere lichaamshouding aannemen kan
buigen van het zaagblad tot gevolg hebben.
E. Het ondersteunen van de zaag om het
zaagblad vrij te maken, kan verbuigen van
het zaagblad tot gevolg hebben.
4. GEBRUIK VAN BOTTE OF VUILE
ZAAGBLADEN
Bij gebruik van botte zaagbladen wordt de zaag
meer belast. Om dat te goed te maken zal de
gebruiker gewoonlijk harder duwen waardoor
de unit nog meer wordt belast en het verbuigen
van het zaagblad in de zaagsnede nog erger
wordt. Versleten zaagbladen zullen misschien
ook onvoldoende vrije ruimte hebben waardoor
de kans op vastlopen en de belasting toeneemt.
5. HET OPNIEUW STARTEN VAN EEN
ZAAGSNEDE TERWIJL DE TANDEN
VAN DE ZAAG VASTSTAAN TEGEN HET
MATERIAAL
De zaag moet eerst op volle bedrijfssnelheid
worden gebracht en pas daarna mag een
zaagsnede worden gestart of opnieuw worden
110
gestart, nadat de unit is gestopt met het
zaagblad in de zaagsnede. Als u de zaag niet
eerst op volle snelheid laat komen, kan dat
leiden tot vastlopen en terugslag.
Alle andere omstandigheden die knellen, vastlopen,
buigen of een verkeerde uitlijning tot gevolg kunnen
hebben, kunnen leiden tot een terugslag. Raadpleeg
de hoofdstukken Aanvullende specifieke
veiligheidsregels voor alle cirkelzagen en
Zaagbladen voor procedures en technieken die het
optreden van terugslag zoveel mogelijk voorkomen.
Zaagdiepteafstelling (Afb. 6–8)
1. Maak de hendel voor de diepteafstelling (q) los
door de hendel omhoog te halen.
2. Zet voor het verkrijgen van de juiste zaagdiepte
het juiste merkteken op de strook voor de
diepteafstelling (s) tegenover uitsparing (r) op de
bovenste zaagbladbeschermkap.
3. Zet de diepteafstellingshendel vast.
4. Zet voor de meest efficiënte werking met een
zaagblad met een carbide tip de diepteafstelling
zo, dat ongeveer de helft van een tand onder
het oppervlak van het te zagen hout uitsteekt.
5. In afbeelding 8 wordt een methode getoond
voor het controleren van de juiste zaagdiepte.
Leg een stuk van het materiaal dat u wilt
gaan zagen langs het zaagblad, zoals in de
afbeelding wordt getoond, en kijk hoeveel van
een tand buiten het materiaal steekt.
AFSTELLING VAN DE HENDEL VOOR DE ZAAGDIEPTEAF-
STELLING (AFB. 7)
Misschien wilt u de stand van de hendel voor de
zaagdiepteafstelling (q) wijzigen. De hendel kan na
verloop van tijd losraken en voor het vastzetten de
grondplaat raken.
De hendel vastzetten:
1. Houd de hendel voor de diepteafstelling (q) vast
en draai de moer (t) los.
2. Stel de hendel voor de diepteafstelling af door
de hendel ongeveer 1/8 slag in de gewenste
richting te draaien.
3. Moer weer vastzetten.
Afstelling afschuinhoek (afb. 9)
U kunt het mechanisme voor de afschuinhoek (h)
afstellen tussen 0° en 57°.
U kunt door gebruik te maken van de markeringen
voor de fijnafstelling op de draaibeugel (v)
nauwkeurige zaagresultaten bereiken.