6.5.5 OD: Installatietype
Mogelijke waarden 1 en 2, deze waarden verwijzen naar starre installatie en elastische installatie.
De inverter is bij het verlaten van de fabriek ingesteld op modus 1, een instelling die geschikt is voor de meeste
installaties. Bij aanwezigheid van drukschommelingen die niet gestabiliseerd kunnen worden via de parameters GI en
GP, schakelt u om naar de modus 2.
BELANGRIJK: in de twee configuraties veranderen ook de waarden van de instelparameters GP en GI. Bovendien
zitten de waarden van GP en GI indien ingesteld in modus 1 in een ander geheugen dan de waarden
van GP en GI indien ingesteld in modus 2. Zodat, bijvoorbeeld de waarde van GP van de modus 1,
wanneer men overgaat naar de modus 2, wordt vervangen door de waarde van GP van de modus 2;
de waarde wordt echter bewaard en u vindt hem terug bij terugkeer naar de modus 1. De waarde die
op het display hetzelfde is, heeft in de ene dan wel de andere modus een ander gewicht, omdat het
besturingsalgoritme anders is.
6.5.6 RP: Instelling van de drukvermindering voor herstart
Dit is de drukval ten opzichte van de waarde van SP die de herstart van de pomp veroorzaakt.
Als de setpoint druk bijvoorbeeld 3,0 [bar] bedraagt en RP 0,5 [bar] is, vindt herstart plaats bij 2,5 [bar].
Normaal kan RP van een minimum van 0,1 tot een maximum van 5 [bar] worden ingesteld. Bij bijzondere
omstandigheden (bijvoorbeeld in het geval van een setpoint dat lager is dan RP zelf), kan de waarde automatisch
beperkt worden.
Om het de gebruiker gemakkelijker te maken verschijnt op de pagina voor instelling van RP onder het symbool RP
ook de effectieve herstartdruk (gemarkeerd), zie Afbeelding 11.
6.5.7 AD: configuratie adres
Heeft alleen betekenis bij multi inverter verbinding. Stelt het communicatie-adres in dat aan de inverter moet worden
toegekend. De mogelijke waarden zijn: automatisch (default) of handmatig toegekend adres.
De handmatig ingestelde adressen kunnen waarden van 1 tot 8 hebben. De configuratie van de adressen moet
homogeen zijn voor alle inverters waaruit de groep bestaat: of voor allemaal automatisch, of voor allemaal handmatig.
Het instellen van gelijke adressen is niet toegestaan.
Zowel in het geval van gemengde toekenning van de adressen (sommigen handmatig en sommigen automatisch), als
in het geval van dubbele adressen, wordt een fout gesignaleerd. De foutsignalering gebeurt met een knipperende E
op de plaats van het machine-adres.
Als u automatische toekenning heeft gekozen, zullen iedere keer dat u het systeem inschakelt adressen worden
toegekend die anders kunnen zijn dan de keer ervoor, maar dit heeft geen gevolgen voor de werking.
6.5.8 PR: druksensor
De sensor moet worden verbonden met de hiervoor bestemde ingang (zie par 2.3.5)
De parameter PR maakt het mogelijk een afstand-druksensor te selecteren.
Wanneer de sensor actief is, verschijnt in het display een pictogram dat een gestileerde sensor aangeeft, met een P er
in. De afstand-druksensor zorgt er in combinatie met de interne sensor voor dat de druk in de twee punten van de
installatie (interne sensor en afstandsensor) nooit onder de setpointdruk daalt. Op deze manier kunnen eventuele
drukverliezen gecompenseerd worden.
OPMERKING: om de setpointdruk in het punt van de laagste druk te handhaven, kan de druk in het andere punt hoger
zijn dan de setpointdruk.
Instelling van de afstanddruksensor
Waarde
PR
0
1
2
3
Afbeelding 11: Iinstelling van de druk voor herstart
Indicatie display
Afwezig
Dab 16 bar
503 16 bar
501 R 25 bar
Tabel 19: instelling van de afstanddruksensor
NEDERLANDS
Eindwaarde van de
schaal [bar]
16
16
25
220
Eindwaarde van de
schaal [psi]
232
232
363