Onderhoud en verzorging
2. Reinigen van de filterspons (15/3):
■
Knijp de filterspons uit en was deze met
water en zeep schoon. Gebruik hierbij
geen benzine of andere oplosmiddelen!
■
Laat de filterspons goed drogen, totdat
deze geen water meer bevat. Een voch-
tig filter kan ertoe leiden, dat de motor
moeilijk start.
3. Wis het filterhuis grondig schoon met een
poetsdoek.
4. Vervangen van de filterspons (15/3):
■
Vervang de filterspons wanneer deze niet
meer elastisch is, of uit elkaar valt.
5. Luchtfilter monteren:
■
Steek de filterspons (15/3) op het rooster
(15/4).
■
Plaats het deksel van het luchtfilterhuis
(15/2) en houd het op zijn plaats.
■
Draai de bevestigingsschroef van het
luchtfilter (15/1) vast, tot het deksel van
het luchtfilterhuis stevig is bevestigd.
8.2
Brandstoffilter controleren/vervangen (16)
Het viltachtige brandstoffilter bevindt zich in de
brandstoftank en is op de zuigkop gestoken.
Wanneer het brandstoffilter verhard, vervuild of
verstopt is, stroomt minder benzine naar de mo-
tor. In dit geval moet het brandstoffilter worden
vervangen.
Wij raden aan deze klus door een erkende ser-
vicewerkplaats te laten uitvoeren.
8.3
Bougie onderhouden (17)
1. Bougie demonteren:
■
Trek de bougiedop (17/1) los.
■
Draai de bougie (17/3) met behulp van
een bougiesleutel (17/2) uit de motor.
2. Beoordelen van de bougie:
■
Wanneer de bougie roodbruin is: De mo-
tor werkt correct en de bougie is in orde.
Indien nodig: Borstel de bougie voorzich-
tig schoon met een staalborstel (17/4).
■
Wanneer de bougie is aangetast door
roet of olie, is aangekoekt of deels ge-
smolten, of overbrugd zijn: De bougie is
defect. Vervang de bougie door een nieu-
we exemplaar. Gebruik het voorgeschre-
442959_a
ven type bougie (zie Hoofdstuk 13 "Tech-
nische gegevens", pagina 57).
■
Wanneer de bougie na kort gebruik weer
defect is, moeten de motor en de afstel-
ling van de carburateur worden gecontro-
leerd door een erkende servicewerk-
plaats.
3. Controleren van de elektrodenafstand:
■
Controleer met een voelermaat (17/5), of
de elektrodenafstand (17/6) 0,6 - 0,7 mm
bedraagt. Wanneer dit niet het geval is,
kunt u de elektroden voorzichtig naar el-
kaar toe tikken of uit elkaar buigen.
4. Wanneer de voorgeschreven vervangingsin-
terval is bereikt of de bougie defect is:
■
Vervang de bougie door een nieuwe ex-
emplaar. Gebruik het voorgeschreven ty-
pe bougie (zie Hoofdstuk 13 "Technische
gegevens", pagina 57).
5. Bougie monteren:
■
Let erop, dat de afdichtring (17/7) om de
bougie ligt.
■
Schroef de bougie met hand weer in de mo-
tor en trek deze daarna vast met een bou-
giesleutel (aanhaalmoment 12 - 15 Nm).
■
Steek de bougiedop weer stevig op de
bougie.
8.4
Draadsnijder slijpen (18)
1. Draai de bevestigingsschroeven (18/1) los.
2. Zet de draadafsnijder (18/2) vast in een
bankschroef en scherp deze aan met een
platte vijl. Vijl uitsluitend in één richting.
3. Bevestig de draadafsnijder weer met de be-
vestigingsschroeven aan de afschermkap
(18/3). Draai de bevestigingsschroeven ste-
vig vast.
8.5
Onderhoudsschema
Volgende werkzaamheden mogen door de ge-
bruiker zelf worden uitgevoerd. Alle overige on-
derhouds-, service- en reparatiewerkzaamheden
moeten door een erkende service reparatiewerk-
plaats worden uitgevoerd.
OPMERKING Bij zware belasting en bij
hoge temperaturen kunnen kortere onder-
houdsintervallen nodig zijn dan in de tabel hier-
boven zijn vermeld.
53