De maaigroep wordt aangesloten op de aansluiting (16:A).
• Bandenspanning
Voor de bandenspanning wordt verwezen naar "0 TABEL
TECHNISCHE GEGEVENS".
• Voorbereiding van de machine voor het werk
OPMERKING Met deze machine kan men het gras op ver-
schillende wijzen maaien; vooraleer het werk aan te vangen,
raadt men aan de machine af te stellen al naargelang de wijze
waarop men het gras wil maaien.
5.2. VEILIGHEIDSCONTROLES
• Algemene veiligheidscontroles
Object
Brandstofsysteem en
verbindingen.
Elektrische kabels.
Uitlaat.
Oliecircuit
Activeer de machine in
vooruit/achteruit, en laat het
gaspedaal los.
Rijtest
• Controles van de veiligheidsinrichtingen
Status
Actie
Bestuurder zit niet.
Probeer de
motor te
Bedrijfsrem
starten.
ingeschakeld.
Bestuurder zit.
Probeer de
motor te
Bedrijfsrem
starten.
uitgeschakeld.
Bestuurder zit.
Probeer de
motor te
Bedrijfsrem
starten.
ingeschakeld.
Motor ingeschakeld,
De bediener
maai-inrichting
staat op van
uitgeschakeld,
de stoel.
parkeerrem
ingeschakeld.
Motor ingeschakeld,
De bediener
maai-inrichting
staat op van
uitgeschakeld,
de stoel.
parkeerrem
uitgeschakeld.
Motor ingeschakeld,
De bediener
maai-inrichting
staat op van
ingeschakeld,
de stoel.
parkeerrem
uitgeschakeld.
Resultaat
Geen lekken.
Isolatie volledig intact.
Geen mechanische schade.
Geen lekken in de aan-
sluitpunten. Alle schroeven
vastgedraaid.
Geen lekken. Geen schade.
De machine zal stoppen.
Geen abnormale trillingen.
Geen abnormaal geluid.
Resultaat
De motor start niet.
Op de display
(indien aanwezig)
verschijnt "SIT
DOWN".
De motor start niet.
Op de display
(indien aanwezig)
verschijnt "PRESS
BRAKE".
De motor start.
De motor blijft
draaien.
De motor valt stil.
De motor valt stil.
Motor ingeschakeld,
maai-inrichting
ingeschakeld,
parkeerrem
ingeschakeld.
5.3. GEBRUIK OP HELLEND TERREIN
BELANGRIJK De machine mag niet worden gebruikt op hel-
lingen van meer dan 10°, ongeacht de rijrichting.
BELANGRIJK Verlaag de snelheid op hellingen en in scher-
pe bochten om het kantelen en controleverlies over het voer-
tuig te vermijden.
5.4. START EN WERKING
• Starten
1. Open de benzinekraan (17:B).
2. Plaats de sleutel in de hoofdzakelijke sleutelschakelaar
(8:A).
3. Schakel de overbrenging in (12) - (hendel uit).
4. Plaats de sleutel in de schakelaar (10:C).
5. Houd de voet niet op het tractiepedaal (9:C).
Bij koud opstarten:
1. Activeer de parkeerrem (9:A).
2. Geef vol gas (10:A).
3. Trek de choke helemaal uit (10:B).
4. Draai de sleutel van de schakelaar in pos. "I" en druk op
START (10:P).
Bij warm opstarten:
5. Activeer de parkeerrem (9:A).
6. Geef vol gas (10:A).
7. De choke (10:B) moet laag gesteld worden.
8. Draai de sleutel van de schakelaar in pos. "I" en druk
op START.
OPMERKING Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf
dan niet te lang aanhouden om de accu niet uit te putten en de
motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de "stop" stand,
wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien
het probleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk "8" van deze
handleiding en de handleiding van de motor.
• Rijden
1. Druk het pedaal helemaal in (9:A) en laat het los.
2. Activeer het pedaal (9:C) om de machine te bewegen.
3. Bereik de werkzone.
4. Als frontale accessoires zijn gemonteerd, activeer de
aftakas deactiveren (10:F).
5. Begin de werkzaamheden.
5.5. STOPPEN
Om de machine te stoppen:
1. Druk het parkeerrempedaal helemaal in (9:A).
2. Trek de hendel (9:B) naar boven.
3. Laat het pedaal (9:A) los.
4. Laat de motor één of twee minuten draaien aan het
stationaire toerental.
5. Druk op de knop STOP (10:P) om de machine uit te
schakelen.
6. Plaats de sleutel van de schakelaar (10:C) op "0" en
verwijder hem.
7. Sluit de benzinekraan. Deze aanduiding is zeer belangrijk
als de machine op een aanhanger of soortgelijk moet
vervoerd worden.
8. Haal de sleutel uit de hoofdschakelaar.
NL - 6
De bediener
De motor valt stil.
staat op van
de stoel.