SYNCHRONISATIE AAN HET EINDE VAN DE
BELICHTINGSTIJD
REAR
Enkele camera´s bieden de mogelijkheid voor
synchronisatie aan het einde van de belichtingstijd.
Dit is met name van voordeel bij belichtingen met
lange sluitertijden (>
⁄
s) en bewegende onderdelen
1
30
met eigen lichtbron, omdat bewegende lichtbronnen
dan een lichtspoor achter zich meetrekken, in plaats
van (zoals bij synchroniseren aan het begin van de
belichtingstijd) vóór zich op te bouwen. Dit geeft bij
bewegende lichtbronnen een 'natuurlijke' weergave
van de opnamesituatie.
Afhankelijk van de modus regelt de camera langere
sluitertijden dan de flitssynchroontijd.
Bij enkele camera´s is in bepaalde modi (bijvoorbeeld
bepaalde Vari- respectievelijk onderwerp-
programma´s of bij voorflitsfunctie tegen 'rode-ogen-
effect' van de modus
niet mogelijk. Hij kan dan
REAR
niet worden gekozen, respectievelijk wordt automa-
tisch verwijderd of niet verricht (zie camera-handlei-
ding).
De modus
wordt op de camera ingesteld (zie
REAR
camera-handleiding).
DE SYNCHROONBUS
Het flitsapparaat kan in de automatische flitsmodus
, in de handmatige flitsmodus
en in de strobo-
A
M
scoopmodus via de synchroonbus worden geacti-
veerd.
Opmerking:
• Een op de camera gemonteerd flitsapparaat kan via
een synchroonkabel geen ander flitsapparaat
activeren.
• Een oud flitsapparaat met hoogspannings-ontste-
king mag niet op de synchroonbus worden
aangesloten.
NL
177