6. Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen of andere voorwerpen die het
zicht kunnen beperken.
Uitlaatgassen
1. De motoruitlaatgassen van deze machine bevatten
chemische stoffen waarvan men weet dat ze in bepaalde
hoeveelheden kanker of aangeboren afwijkingen
veroorzaken of het voortplantingssysteem schaden.
2. De relevante informatie inzake duurzaamheidsperiode
en luchtkwaliteit van uitlaatgassen vindt u op het
motoruitlaatgassenlabel.
Service en onderhoud
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om
benzine te bevatten.
3. Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit brandstof
bij terwijl de motor draait. Laat de motor afkoelen vóór u
benzine bijvult.
4. Vul de machine nooit binnenshuis bij.
5. Berg de machine of de benzinehouder nooit op in een
ruimte met een open vlam of waakvlam, zoals in de buurt
van een watergeiser of ander toestel.
6. Vul houders nooit in een voertuig of in een laadbak met
plastic bekleding. Plaats houders steeds op de grond en
uit de buurt van uw voertuig voor u ze vult.
7. Haal toestellen die op benzine werken van de
vrachtwagen of aanhangwagen en vul ze op de grond
bij. Als dat niet mogelijk is, vult u de toestellen op een
aanhangwagen bij met een draagbare houder in plaats
van met een benzinepomppistool.
8. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van
de brandstoftank of opening tot het bijvullen is voltooid.
Gebruik geen voorzieningen die het mondstuk vanzelf
open houden.
9. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trek dan
onmiddellijk iets anders aan.
10. Doe de brandstoftank nooit te vol. Breng de dop weer aan
en draai deze stevig vast.
11. Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en
andere brandstoffen. Het zijn ontvlambare producten met
explosieve dampen.
12. Indien brandstof werd gemorst, mag u niet proberen om
de motor te starten maar verplaatst u de machine uit de
buurt van het gebied waar de brandstof werd gemorst om
te vermijden dat er zich een ontstekingsbron zou vormen
totdat de brandstofdampen zijn vervlogen.
13. Breng de dop van de brandstoftank en van de
brandstofhouder weer stevig aan.
154
Service en onderhoud
1. Laat het toestel nooit draaien in een gesloten ruimte waar
zich koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.
2. Zorg ervoor dat alle moeren en bouten, in het bijzonder
de bevestigingsbouten van de maaibladen, goed
vastzitten en houd het toestel in een goede toestand.
3. Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer
regelmatig of ze goed werken en voer de nodige
reparaties uit indien dit niet het geval is.
4. Zorg ervoor dat zich geen gras, bladeren en ander
afvalmateriaal opstapelen of afzetten in en op het toestel.
Neem gemorste olie of brandstof op en verwijder alle met
brandstof doordrenkte afval. Laat de machine afkoelen
voor u ze opbergt.
5. Als u een voorwerp raakt, stopt u en inspecteert u de
machine. Repareer de maaier, indien nodig, alvorens u
hem opnieuw te starten.
6. Voer nooit aanpassingen of reparaties uit terwijl de motor
draait.
7. Inspecteer veelvuldig de onderdelen van de
grasopvangzak en afvoerbescherming en vervang waar
nodig door onderdelen die door de fabrikant worden
aanbevolen.
8. Maaibladen zijn scherp. Omwikkel de bladen of draag
handschoenen en wees extra voorzichtig wanneer u aan
de maaibladen werkt.
9. Controleer veelvuldig de remwerking. Regel bij en herstel
waar nodig.
10. Houd de veiligheids- en instructielabels in goede staat of
vervang ze waar nodig.
11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor warm
is want gemorste brandstof kan ontbranden. Spreid
de klemmen van de brandstofleiding niet verder dan
noodzakelijk. Zorg ervoor dat de klemmen de leidingen
stevig op de filter geklemd houden na de installatie.
12. Gebruik geen benzine die METHANOL bevat, geen
gasohol met meer dan 10% ETHANOL en ook geen
benzine-additieven of superbenzine want daardoor kan
de motor of het brandstofsysteem beschadigd worden.
13. Als u de brandstoftank leeg moet laten lopen, moet u dat
in de open lucht doen.
14. Vervang defecte knaldempers/knalpotten.
15. Gebruik uitsluitend door de fabrikant toegelaten
reserveonderdelen wanneer u herstellingen uitvoert.
16. Houd u altijd aan de specificaties van de fabrikant voor
instellingen en bijregelingen.
17. Doe voor grote onderhoudsbeurten en herstellingen
uitsluitend een beroep op erkende servicepunten.
18. Probeer nooit grote reparaties aan dit toestel uit te voeren
tenzij u daarvoor de nodige opleiding hebt genoten.
Onjuiste onderhouds- en reparatieprocedures kunnen
leiden tot gevaar tijdens het gebruik, beschadiging van de
machine en het vervallen van de fabrieksgarantie.