3
Terminologie
Om te voorkomen dat de termen die in deze gebruiksaanwijzing worden
gebruikt verkeerd worden begrepen, worden de belangrijkste termen hier-
onder gedefinieerd.
Aarde is zowel de aanduiding voor de aarde als planeet, als voor de aarde
als grond, bijv. grondsoort humus, leem, kiezelsteen, gesteente.
Referentieaarde (neutrale aarde) is de zone in de grond waarbinnen geen
significante spanningen voorkomen tussen twee willekeurige plaatsen ten
gevolge van een aardstroom, en met name het oppervlak van de aarde
buiten het invloedsbereik van een aardingselektrode of een aardingssys-
teem (zie plaatje 1 op pagina 6).
Aardingselektrode is een leiding die in de aarde is ingebed en die in verbin-
ding met de aarde staat, of een leiding, die in beton is ingebed dat met
een groot oppervlak met de aarde contact maakt (bijv. een funderingsaar-
ding)
Aardingsleiding is een leiding, die een te aarden onderdeel met een aar-
dingselektrode verbindt, voor zover deze boven de aarde of geïsoleerd in
de aarde is geplaatst.
Aardingssysteem is een systeem van elektrisch verbonden aardingselektro-
den dat is beperkt tot een specifieke lokale plaats, of andere metalen
voorwerpen die dezelfde functie hebben (bijv, de voet van een toren,
bewapening, metalen kabelomhulsels en aardingsleidingen).
Aarden is een elektrisch geleidend deel via een aardingssysteem met de
aarde verbinden.
Aarding is het totaal van alle middelen en maatregelen om te aarden.
Aardingsweerstand R
is de weerstand tussen het aardingssysteem en de
E
referentieaarde.
Bodemweerstand ρ
is de specifieke elektrische weerstand van de aarde.
E
Dit wordt meestal in Ωm
2
:m=Ωm aangegeven en stelt de weerstand van
een kubieke meter aarde voor bij een lengte van 1 meter tussen twee
tegenover gelegen oppervlakken van deze kubieke meter.
Uitbreidingsweerstand R
van een aardingselektrode is de weerstand van
A
de aarde tussen de aardingselektrode en de referentieaarde. R
tisch gelijk aan werkweerstand (dezelfde betekenis als R
Aardingsspanning U
is de spanning die optreedt tussen het aardingssys-
E
teem en de referentieaarde (zie plaatje 1 op pagina 6).
Aanraakspanning U
is het deel van de aardingsspanning dat door de mens
B
kan worden geleid (zie plaatje 1 op pagina 6), waarbij de stroom via het
6
menselijke lichaam van hand naar voet (horizontale afstand van het aan-
geraakte deel ca. 1 m) of van hand naar hand loopt.
E
Plaatje 1
is prak-
Stapspanning U
A
)
een stap van 1 m lengte kan worden overbrugd, vaarbij de stroom via het
E
menselijk lichaam van voet naar voet loopt (zie plaatje 1 op pagina 6).
Voor de grootte van de stapspanning zijn geen toegestane grenswaarden
bepaald.
Φ
U
B
U
S
ca. 20 m
B
= Referentieaarde
E
= Aardingselektrode
U
= Aanraakspanning
B
U
= Aardingsspanning
E
U
= Stapspanning
S
X
= Afstand tot de aardingselektrode
Φ
= Potentiaal
Aardoppervlakpotentialen en spanningen bij
een onder stroom staande aardingselektrode
is het deel van de aardingsspanning dat door mensen in
S
U
E
B
X
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH