Gossen MetraWatt GEOHM C Manual De Instrucciones página 159

Ocultar thumbs Ver también para GEOHM C:
Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 174
Aanwijzing
Om shunts te vermijden moeten de meetleidingen goed geïso-
leerd zijn. De meetleidingen moeten elkaar niet kruisen of in lange
banen parallel lopen, om koppelingsinvloeden zo klein mogelijk te
houden.
Het uitvoeren van de meting gebeurt zoals in hoofdstuk 5.4 op pagina 12
beschreven.
Vierleidingmeting
E
ES
S
≥ 20 m
≥ 20 m
S
E
Plaatje 3
Meten van de aardingsweerstand volgens
de vierleidingenmeting
De vierleidingenmeting wordt gebruikt bij een hoge toeleidingsweerstand
van de aardingselektrode naar de aansluiting op het instrument.
Plaats de spies voor de sonde en de hulpaarding minstens 20 en 40
m van de aardingselektrode verwijderd (zie plaatje 3 op pagina 15).
Controleer, of er niet te hoge overgangsweerstanden tussen de sonde
en de aarde aanwezig zijn.
De aardingselektrode wordt bij de vierleidingenmeting met twee ge-
scheiden meetleidingen met de klemmen "E" of "ES" verbonden, de
sonde aan klem "S" en de hulpaarding aan klem "H" aangesloten.
Druk op de toets R
voor het kiezen van de vierleidingenmeting.
E4-P
Bij deze schakeling wordt de weerstand van de toeleiding van de aarding-
selektrode naar klem "E" van het instrument niet meegemeten.
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
H
H
Aanwijzing
Om shunts te vermijden moeten de meetleidingen goed geïso-
leerd zijn. De meetleidingen moeten elkaar niet kruisen of in lange
banen parallel lopen, om koppelingsinvloeden zo klein mogelijk te
houden.
Het uitvoeren van de meting gebeurt zoals in hoofdstuk 5.4 op pagina 12
beschreven.
Spanningstrechter
De juiste positie van de sonde en de hulpaarding kan worden bepaald
door het verloop van de spanning resp. uitbreidingsweerstand in de aarde
te observeren.
De door de aardingsmeter via de aardingselektrode en de hulpaarding
gestuurde meetstroom veroorzaakt een potentiaalverschil om de aarding-
selektrode en de hulpaarding heen in de vorm van een spanningstrechter
(zie plaatje 5 op pagina 16). De weerstandsverdeling verloopt analoog aan
de spanningsverdeling.
De uitbreidingsweerstanden van de aardingselektrode en de hulpaarding
zijn in de regel verschillend. De beide spannings- of weerstandstrechters
zijn daarom niet symmetrisch.
Uitbreidingsweerstand van aardingselektroden die dicht bij elkaar geplaatst zijn
Voor de juiste bepaling van de uitbreidingsweerstanden van aardingselek-
troden is de positie van de sonde en de hulpaarding van groot belang.
De sonde moet tussen de aardingselektrode en de hulpaarding in de
zogenaamde neutrale zone (referentieaarde) worden geplaatst (zie plaatje
4 op pagina 16). De spannings- resp. weerstandscurve verloopt daarom
binnen de neutrale zone bijna horizontaal.
Voor het kiezen van de juiste sonde- en hulpaardingsweerstanden gaat u
als volgt te werk:
Plaats de hulpaarding op een afstand van ca. 40 m van de aardingse-
lektrode.
Plaats de sonde in het midden van de verbindingslijn aardingselek-
trode – hulpaarding en bepaal de aardingsweerstand.
Wijzig de afstand van de sonde naar 2 tot 3 m dichter bij de aarding-
selektrode, vervolgens 2 tot 3 m in de richting van de hulpaarding en
meet de aardingsweerstand in elke positie.
15

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido