Aanduidingen in de monitor
Aanduiding van flitsparaatheid
Zodra de flitscondensator is opgeladen licht op de LEICA SF 58 de aanduiding
voor flitsparaatheid (1.16) op, waarmee aangegeven wordt, dat de flitser klaar
staat. Dat betekent dat voor de eerstvolgende opname flitslicht kan worden
gebruikt. Het paraatheidssignaal wordt ook aan de cameramodellen LEICA R 8 / 9,
LEICA M 8 / 8.
, LEICA M 7 en LEICA M 6 TTL overgebracht en zorgt in hun zoekers
2
voor een overeenkomstig symbool.
Als u een opname maakt alvorens in de zoeker van de camera de aanduiding
van flitsparaatheid verschijnt, wordt er geen flits ontstoken en kan de opname
onder bepaalde omstandigheden onderbelicht worden als de camera al naar
de flitssynchronisatietijd is omgeschakeld.
Aanduiding van de belichtingscontrole
Als aanduiding van de belichtingscontrole dient het rood oplichten van de
toets 1.15. Deze licht alleen op als de opname in de TTL-, c.q. de automatisch-
flitsenfunctie goed werd belicht**.
Als hij na de opname niet oplicht, werd de opname te krap belicht en moet
deze worden overgemaakt met de dichtstbij liggende, grotere diafragmaope-
ning, dat is een lagere diafragmawaarde (bijv. diafragma 8 in plaats van 11) en
of een kortere afstand tot het onderwerp of het reflecterende vlak (bij indirect
flitsen). Let daarom steeds op de aanduiding van de reikwijdte van de flits in de
monitor van de flitser.
** De aanduiding in de zoeker van de LEICA M 8 / M 8.
als aanduiding dat de flitser paraat is, niet echter als aanduiding van de belichtings-
controle.
modellen werkt principieel alleen
2
123
Aanduiding van de reikwijdte
In de monitor van de LEICA SF 58 wordt óf de waarde voor de maximale reik-
wijdte van het flitslicht aangegeven (bij de TTL- en A-flitsfuncties) óf de afstand
waarbij het flitslicht het onderwerp correct verlicht wordt (bij de met de hand in
te stellen flitsfuncties). De aangegeven waarde heeft betrekking op een reflec-
tiegraad van 25 % van het onderwerp, zoals dat voor de meeste flitsopnamen
geldt. Sterke afwijkingen van die reflectiegraad, bijv. bij zeer sterk of zeer zwak
reflecterende onderwerpen, kunnen de reikwijdte beïnvloeden.
In de TTL- en de automatisch-flitsenfunctie is het 't beste, dat het onderwerp
zich in het midden van een derde van de aangegeven afstand bevindt. Daar-
mee wordt de elektronica voldoende speelruimte voor een goede flitsbelichting
geboden. De minimale flitsafstand tot het onderwerp mag niet korter worden
dan 10 % van de aangegeven waarde, om overbelichting te vermijden!
Aanpassing aan de betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen
van de diafragmawaarde worden bereikt.
In de met de hand in te stellen flitsfunctie M kan de aanpassing aan de heer-
sende opnamesituatie bijv. door het veranderen van de diafragmawaarde aan
het objectief en/of de keuze tussen vol vermogen en een deelvermogen 'P'
worden bereikt.
De reikwijdte /afstand kan naar keuze in meters of in feet plaatsvinden (zie. 'M-ft-
omschakeling', bladz.136). Bij gedraaide en/of geneigde hoofdreflector en in de
slaaffunctie verschijnt er geen aanduiding van de reikwijdte- of de flitsafstand.
Als de hoofdreflector 7° naar beneden wordt geneigd, blijft de aanduiding van
de reikwijdte behouden.