Correcties op de flitsbelichting
Bij grote helderheidsverschillen en/of grote verschillen in de afstand tussen de
delen van het onderwerp in het beeld (vooral tussen hoofdonderwerp en ach-
tergrond) kan het zin hebben een met de hand in te stellen correctie op de flits-
belichting uit te voeren om een juiste belichting van het hoofdonderwerp te
verzekeren.
Verklaring: de TTL-sturing van de camera's (behalve de LEICA MP) alsook de
flitsbelichtingsautomatiek van flitsers zijn op een reflectiegraad van 25 % (de
gemiddelde reflectiegraad van flitsonderwerpen) afgestemd. Een donkere ach-
tergrond die veel licht absorbeert, of een lichte achtergrond die sterk reflecteert
(bijv. tegenlichtopnamen) kunnen tot over- of onderbelichting van het onder-
werp leiden.
Om dat effect te compenseren kan de flitsbelichting via een met de hand in te
voeren correctie op de flitsbelichting, aan de situatie worden aangepast. Op de
LEICA SF 58 kunnen in de TTL- en de automatisch-flitsenfunctie met de hand
correctiewaarden van –3 EV (diafragmawaarden) tot +3 EV (diafragmawaarden)
in stappen van 1/3 diafragmawaarde worden ingesteld.
De grootte van de correctie hangt af van het contrast tussen onderwerp en ach-
tergrond:
Donker onderwerp tegen een lichte achtergrond:
Positieve correctiewaarde.
Licht onderwerp tegen een donkere achtergrond:
Negatieve correctiewaarde.
Het instellen van de functie (zie daarvoor ook: ‚Menusturing / instellen van
de functies', bladz. 118)
1. Kies in het opname-parametermenu
re Value; diafragmawaarde) en
2. daar de gewenste waarde.
Aanwijzing:
Bij het instellen van een correctie op de flitsbelichting kan de aanduiding van
de reikwijdte (2.5) in de monitor van de flitser veranderen (de met een pluscor-
rectie plaatsvindende, sterkere verlichting kan alleen op een kleinere afstand
worden geëffectueerd, omgekeerd zal door een mincorrectie minder sterke ook
op een grotere afstand effect hebben).
131
Set
het menupunt ‚EV' (EV= Exposu-