4.0 Uitvoeren van metingen
4.1 Voorbereiding en veiligheidsmaatregelen
Vóór iedere meting dienen de veiligheidsmaatregelen
zoals genoemd onder punt 2.0 in acht genomen te wor-
den. Voor gebruik dient het meetinstrument getest te wor-
den op een bekende spanningsbron.
Functietest/zelftest
De spanningstester op een bekende spanningsbron te-
sten
Meetpennen met elkaar verbinden. Er moet dan een ge-
luidssignaal hoorbaar zijn en de LED Rx/Ω(7) moet
oplichten.
De spanningsweergave van de T100/T120/T140 werkt
ook bij lege of zonder batterijen.
De spanningstester mag niet meer worden gebruikt als 1
of meerdere functies uitvallen, of als het instrument niet
meer functieklaar is.
De T100/T120/T140 heeft een ingebouwde last, die het moge-
lijk maakt een 10mA of 30mA aardlekschakelaartest uit te voe-
ren.
Bij spanningstesten (L tegen PE) in installaties met aard-
lekschakelaar kan de aardlekschakelaar aangesproken
worden.Om het aanspreken van de aardlekschakelaar te
voorkomen, dient er allereerst tussen L en N getest te
worden (circa 5 seconden). Bij directe aansluiting kan L
tegen PE zonder het aanspreken van de aardlekschake-
laar worden getest.
4.2 Spanningstest
Veiligheidsmaatregelen zoals vermeld onder punt 2.0 in
acht nemen.
Beide meetpennen met het te testen object verbinden.
Bij een spanning < 12V schakelt de spanningstester
automatisch in.
•
De spanning wordt door middel van LED's (4) weergegeven.
•
Bij wisselspanning lichten de "+" en "-" LED's (8) op en klinkt
er een geluidssignaal.
•
Het instrument is uitgevoerd met LED's met de waarden 12V,
24V, 50V, 120V, 230V, 400V en 690V.
•
Bij spanning vanaf circa 50V AC/DC licht LED (5) extra op.
•
Bij gelijkspanning is de weergegeven polariteit van de weer-
gegeven spanning die van de meetpen (+).
•
Om technische redenen kan het instrument bij gelijkspan-
ning binnen het bereik van circa 0V tot -3V niet inschakelen.
67