Richtlijnen Voor De Installatie - Interlogix DD1012 Manual De Instrucciones

Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 14

Richtlijnen voor de installatie

Zie afbeelding 1.
De detector dient aan de wand te worden gemonteerd maar
kan ook op met behulp van een montagebeugel aan het
plafond worden bevestigd.
Gebruik de volgende richtlijnen voor het bepalen van de beste
locatie voor installatie van de detector.
Monteer de detector zodanig dat de verwachte
bewegingsrichting van een indringer dwarsdoor het
detectiepatroon loopt (zie afbeelding 3).
Monteer de detector DD1012(-D) op een stabiel oppervlak
en een hoogte tussen 1,8 m en 2,6 m van de vloer.
Monteer de detector DD1012PI op een stabiel oppervlak
en een hoogte tussen 2,3 m en 2,6 m van de vloer.
Zie"Specificaties" op pagina 28 voor meer informatie.
Plaats de detector niet binnen 0,5 m van metalen
voorwerpen of binnen 1,5 m van TL-verlichting.
Plaats geen voorwerpen voor de detector die het
detectieveld kunnen blokkeren.
Plaats detectors op ten minste 6 m van elkaar en gebruik
de korte bereik instelling om storing te voorkomen.
De dual-technologie van deze detector voorkomt het risico van
loze alarmen. Vermijd niettemin alle mogelijke oorzaken van
instabiliteit, zoals:
PIR-invloeden:
Rechtstreeks zonlicht op de detector
Warmtebronnen binnen het dectieveld van de detector
Veel tocht op de detector
Dieren in het detectieveld (DD1012(-D)-detectors)
Het detectieveld van de detector versperren met grote
objecten, zoals meubels
Microgolf-invloeden:
Montageplaats is onderhevig aan trillingen
Metalen oppervlakken die de radargolven reflecteren
Beweging van water door plastic buizen in het detectieveld
of direct achter de detector
Bewegende of trillende voorwerpen, zoals ventilatoren,
verwarmingen of air-co's
WAARSCHUWING!
Elk extern circuit dat op de apparatuur wordt
aangesloten, moet zich in hetzelfde gebouw
bevinden en zijn aangesloten op een beschermde
aarde aansluiting.
Draadisolatie van kabels aangesloten op de apparatuur moet
voldoen aan IEC 60332-1-2 en IEC 60332-1-3 of IEC 60332-
2-2, afhankelijk van de doorsnede van de ader, of IEC TS
60695-11-21, ongeacht van dwarsdoorsnede. Als alternatief
moeten dergelijke kabels voldoen aan UL 2556 VW-1.
De voedingsbron van de detector moet met een vermogen
van 15 W worden begrensd.
Wij adviseren om regelmatig een looptest van de detector uit te
voeren en het resultaat op het controlepaneel te verifiëren.
Ga als volgt te werk om de detector te installeren:
1.
Neem het afdekplaatje uit (zie afbeelding 2, item 1 en 2).
2.
Maak de detector voorzichtig open met een
schroevendraaier (zie afbeelding 2, items 2 en 3).
26 / 40
De apparatuur is niet geaard.
Let op:
Raak de pyro-elektrische sensor niet aan
(afbeelding 6).
3.
Verwijder de schroef uit het deksel (afbeelding 4, item 2).
4.
Monteer de achterkant (DD1012(-D)) tegen de muur
tussen 1,8 m en 2,6 m vanaf de vloer. Monteer de
achterkant (DD1012PI) tegen de muur tussen 2,3 m en
2,6 m vanaf de vloer. Zie"Specificaties" op pagina 28 voor
meer informatie.
Zie afbeelding 4.
- Voor vlakke montage, gebruik ten minste twee
schroeven (DIN 7998) in posities A.
- Gebruik voor hoekmontage schroeven in positie B of C.
- Als u de afneembeveiliging ST400 wilt installeren,
gebruikt u montageposities A. De ST400-montagepositie
wordt weergegeven als item 3 in afbeelding 4. Open de
opening in de achterkant (afbeelding 5, item 2).
5.
Sluit de bedrading van de detector aan (zie afbeeldingen 4
en 13). Gebruik de kabelopeningen (afbeelding 5, item 1)
en kabelgoot (afbeelding 5, item 3) in de achterkant.
6.
Selecteer de gewenste jumper- en DIP-switch instellingen
(zie"De detector instellen" op pagina 27 voor meer
informatie.
7.
Verwijder de maskers en voeg de stickers toe, indien
nodig. Zie "Het detectie patroon configureren" op pagina
28 voor meer details.
8.
Gebruik voor plafondmontage de SB01-montagebeugel.
SB01-montageposities worden weergegeven als item 1 in
afbeelding 34
9.
Sluit de voorkant, plaats de schroef in de behuizing en
plaats het afdekplaatje.
Aansluitingen
Zie afbeelding 13.
Tabel 1: Detectoraansluitingen
Aansluiting Label
Verklaring
1, 2
GND,
Voedingsaansluiting (9 t/m 15 V , 12 V
+12V
nominaal)
Alarmrelaisuitgang (33 Ω). Gebruik jumper
3, 4
ALARM
JA om de ingebouwde EOL-weerstand in
serie te plaatsen met het relais. Zie
"Jumpers" op pagina 27.
Sabotagerelaisuitgang (0 Ω). Gebruik
5, 6
TAMPER
jumper JT om de ingebouwde EOL-
weerstand in serie te plaatsen met de
schakelaar. Zie "Jumpers" op pagina 27.
7
Looptest
Met deze ingang wordt de LED (looptest
aan/uit) in- en uitgeschakeld. De
looptestmodus kan alleen worden
geactiveerd wanneer de detector zich in de
dagmodus bevindt (pin 8). Actieve hoge of
lage wordt bepaald door SW1-3 (zie "SW1-
3: (Polariteit)" op pagina 27).
8
Dag /
Met deze ingang wordt de detector
nacht
overgeschakeld in dag- (geheugen wordt
opde LED-indicator getoond) of nachtmodus
(alarmgeheugen wordt geactiveerd en
eerder opgeslagen alarmen worden gewist).
Actieve hoge of lage wordt bepaald door
SW1-3 (zie "SW1-3: (Polariteit)" op pagina
27).
P/N 146550999-1 (ML) • REV M • ISS 19AUG19

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Este manual también es adecuado para:

Dd1012-dDd1012pi

Tabla de contenido